
Bedrijven die chemische stoffen verwerken, gebruiken of distribueren, moeten voldoen aan diverse wettelijke verplichtingen onder zowel Europese als Nederlandse wetgeving. Deze verplichtingen hebben betrekking op onder andere registratie van stoffen, etikettering en verpakking, het verstrekken van veiligheidsinformatie, rapportages aan autoriteiten, het verkrijgen van vergunningen en veilige opslag. Als product compliance advocaten zien we dat over deze regelgeving vaak nog onduidelijkheid bestaat, en dat ook het speelveld niet altijd goed in beeld is.
Hieronder volgt een gestructureerd overzicht van onze advocaten Product Compliance per relevante regelgeving. We behandelen achtereenvolgens de EU-verordeningen REACH en CLP, en de belangrijkste Nederlandse wet- en regelgeving: de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer, en de Arbeidsomstandighedenwet (incl. relevante besluiten). Per regeling geven onze advocaten voor productregelgeving een korte uitleg en lichten we de belangrijkste compliance-eisen voor bedrijven toe, inclusief meldings- en registratieplichten en vereiste documentatie of procedures.
REACH-verordening (EG nr. 1907/2006) – Registratie, Evaluatie, Autorisatie en Restrictie van Chemische Stoffen
REACH is de EU-verordening die regels stelt voor het produceren, in de handel brengen, gebruiken en verhandelen van chemische stoffen en mengsels in de Europese Unie. REACH staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen. Het uitgangspunt is dat industrie zelf moet aantonen dat chemische stoffen veilig kunnen worden gebruikt.
De verplichtingen hangen af van de rol van het bedrijf (bijv. fabrikant, importeur, distributeur of downstream gebruiker) en de eigenschappen en hoeveelheden van de stoffen. Enkele belangrijke REACH-verplichtingen zijn:
Registratie van stoffen
Fabrikanten en importeurs van chemische stoffen in de EU moeten iedere stof die zij in volumes ≥1 ton per jaar produceren of invoeren, registreren bij het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA). Bij de registratie moeten uitgebreide gegevens over de stof worden verstrekt, inclusief informatie over veilige omgang en gebruik door downstream gebruikers. Let op: deze registratieplicht geldt per stof (niet voor mengsels) en pas vanaf de drempel van 1000 kg/jaar. Zonder geldige registratie mag een stof in principe niet geproduceerd of op de markt gebracht worden (ook wel “no data, no market”).
Veiligheidsinformatiebladen (VIB/SDS)
Leveranciers die gevaarlijke chemische stoffen of mengsels op de markt brengen voor professioneel gebruik, moeten een actueel veiligheidsinformatieblad (VIB) in het Nederlands beschikbaar stellen aan de afnemers. Een VIB (MSDS in het Engels) bevat informatie over de eigenschappen van de stof of het preparaat, de gevaren voor mens en milieu, en instructies voor veilig gebruik (bijv. aanbevolen PBM’s, maatregelen bij morsen, etc.). Bedrijven moeten deze VIB’s controleren op juistheid en volledigheid, aangezien onjuiste of onvolledige informatie werknemers in gevaar kan brengen. Het VIB moet worden bijgewerkt zodra zich nieuwe informatie over gevaren of risicobeheersmaatregelen voordoet.
Gebruik en doorgeven van veiligheidsinformatie
Professionele downstream gebruikers (bedrijven die chemicaliën gebruiken in hun proces, maar ze niet produceren) hebben de plicht de aanbevelingen uit het ontvangen VIB op te volgen en veilig te werken volgens die instructies. Indien de verstrekte informatie niet klopt of ontbreekt, moet de gebruiker dit terugkoppelen aan de leverancier. Bedrijven zijn in het kader van REACH zelf verantwoordelijk voor het doorvoeren van de benodigde risicobeheersmaatregelen voor een gezond en veilig gebruik van stoffen.
Autorisatie van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS): REACH stelt extra eisen aan zogenoemde zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s, bijvoorbeeld kankerverwekkende, mutagene, reproductietoxische stoffen of zeer persistente stoffen). Bepaalde ZZS zijn opgenomen in Bijlage XIV van REACH, wat betekent dat ze na een bepaalde datum verboden zijn te gebruiken, tenzij een bedrijf expliciet autorisatie (toestemming) heeft gekregen voor een specifiek gebruik. Bedrijven moeten dus nagaan of stoffen die ze gebruiken onder de autorisatieplicht vallen en zo ja, tijdig autorisatie aanvragen of substitueren.
Restricties
Daarnaast bevat Bijlage XVII van REACH lijsten met restricties – dit zijn beperkingen of verboden op het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in specifieke toepassingen (bijvoorbeeld een verbod op bepaalde ftalaten in speelgoed). Bedrijven moeten zorgen dat zij geen verboden toepassingen uitvoeren en dat zij voldoen aan eventuele beperkingvoorwaarden voor gereguleerde stoffen. Deze autorisatie- en restrictiebepalingen onder REACH kunnen van invloed zijn op productie, handel, verwerking, vervoer, opslag en gebruik van de stof.
Registratie/meldplicht voor bijzonder gebruik
Als een bedrijf zeer risicovolle stoffen gebruikt die onder autorisatie of restrictie vallen, kunnen ook nationale meldplichten gelden. (Bijvoorbeeld aparte meldingen voor gebruik van bepaalde carcinogenen of voor explosievenprekursoren, zie verder).
Overige REACH-plichten
REACH omvat ook verplichtingen tot het bijhouden van informatie en communicatie in de toeleveringsketen. Bijvoorbeeld moeten leveranciers downstream gebruik door hun afnemers identificeren (of afnemers moeten hun gebruik mededelen) zodat veiligheidsbeoordelingen deze dekken. Producenten en importeurs van bepaalde artikelen (voorwerpen) die zeer zorgwekkende stoffen >0,1% bevatten, hebben een informatieplicht aan afnemers en mogelijk een meldingsplicht aan ECHA (SCIP-database). Ook moeten alle actoren in de keten indien nodig risico’s evalueren en passende maatregelen nemen om blootstelling te minimaliseren.
Meldings- en registratieplichten onder REACH
Registratieplicht
Zoals genoemd moeten stoffen ≥1 ton/jaar geregistreerd worden bij ECHA vóór productie/import (hierdoor zijn bedrijven feitelijk verplicht een registratiedossier in te dienen met o.a. testgegevens, risicobeoordeling en veiligheidsbeheersmaatregelen).
Autorisatieaanvraag
Bedrijven die een autorisatieplichtige stof uit Bijlage XIV willen blijven gebruiken moeten tijdig een autorisatieaanvraag indienen inclusief vervangingsplan.
– Meldplicht bij nieuwe informatie: Als een registrant nieuwe informatie krijgt over de gevaarlijke eigenschappen van een stof (bijv. uit nieuwe studies of ongevallen) die de risicobeoordeling beïnvloedt, moet het registratiedossier en zo nodig het VIB geüpdatet worden.
Explosievenprekursoren
Hoewel niet onderdeel van REACH zelf, geldt aanvullende EU-regelgeving voor bepaalde chemische stoffen die als explosievenprekursor kunnen dienen. Leveranciers moeten professioneel afnemers informeren dat het gereguleerde stoffen betreft, personeel trainen in de regels, en verdachte transacties of diefstal van deze stoffen binnen 24 uur melden bij het meldpunt. Ook geldt een identiteits- en vergunningscontrole voor levering aan particulieren van bepaalde stoffen. (Deze verplichtingen vloeien voort uit de Explosievenprekursorenverordening EU 2019/1148, maar bedrijven dienen dit mee te nemen in hun chemicaliëncompliance.)
CLP-verordening (EG nr. 1272/2008) – Indeling, Etikettering en Verpakking van Stoffen en Mengsels
Uitleg: De CLP-verordening (Classification, Labelling and Packaging) regelt hoe chemische stoffen en mengsels ingedeeld en geëtiketteerd moeten worden binnen de EU. CLP is de implementatie van het wereldwijd geharmoniseerde systeem (GHS) voor classificatie en labeling.
Het doel is om ervoor te zorgen dat de gevaren van stoffen duidelijk en eenduidig worden gecommuniceerd aan gebruikers (werknemers en consumenten). CLP verplicht producenten, importeurs én downstream gebruikers die stoffen of mengsels op de markt brengen om die producten correct in te delen (hazardclassificatie), te etiketteren met de juiste gevarenaanduidingen, en passend te verpakken. Enkele kernverplichtingen onder CLP:
Gevarenindeling
Bedrijven moeten van elke stof of mengsel die zij produceren of importeren vaststellen welke gevarenklasse en -categorie van toepassing is (bijv. corrosief, ontvlambaar, giftig, milieugevaarlijk, etc.). Deze indeling moet gebeuren volgens de criteria in CLP bijlagen I-VII. Voor mengsels wordt de indeling meestal afgeleid op basis van de componenten (concentratiegrenzen). De juiste classificatie is de basis voor het etiket en VIB. Tip: Producenten en importeurs dienen hun indeling te vergelijken met de Europese harmoniseerde indeling (Tabel 3 van Bijlage VI bij CLP) en, als hun eigen indeling afwijkt of als er nog geen harmonisatie is, kunnen ze dit via ECHA’s C&L Inventaris zien.
Etikettering
Chemische producten die als gevaarlijk zijn ingedeeld, moeten voorzien worden van een correct etiket voordat ze in de handel worden gebracht. Het etiket moet de volgende elementen bevatten: de juiste pictogrammen (GHS-gevaarssymbolen zoals ⚠️, 🔥, ☠️), de bijbehorende signaalwoorden (“Waarschuwing” of “Gevaar”), de H-zinnen (gevarenaanduidingen) die de risico’s beschrijven, en P-zinnen (voorzorgsmaatregelen) met veilig gebruiksadvies. Ook moet het etiket o.a. de productidentificatie (naam stof of mengsel, inclusief identificatienummers zoals CAS/EC), de hoeveelheid inhoud, en de naam + contactgegevens van de leverancier vermelden. Etiketten moeten in de taal van het land van verkoop zijn (in Nederland dus in het Nederlands) en onuitwisbaar en duidelijk leesbaar op de verpakking bevestigd zijn. Verder stelt CLP eisen aan de verpakking (bijv. kinderveilige sluitingen of tastwaarschuwing (oplius) indien nodig).
Meldingsplicht indeling en etikettering (C&L-notificatie)
Fabrikanten en importeurs die een gevaarlijke stof op de markt brengen, moeten hun indeling en etikettering melden aan ECHA voor opname in het Classification & Labelling Inventory. Deze melding moet uiterlijk binnen 1 maand na het op de markt brengen gebeuren. Dit is verplicht voor alle gevaarlijke stoffen en voor alle stoffen (gevaarlijk of niet) die onder REACH registratiesplicht vallen. De melding gebeurt elektronisch via het ECHA-portaal en zorgt ervoor dat er een centrale databank is van alle ingedeelde stoffen in Europa.
Productinformatie voor mengsels (Poison Centre Notification – PCN)
Leveranciers (importeurs/formuleerders) van gevaarlijke mengsels moeten sinds kort extra productinformatie aanleveren voor hulpdiensten. Concreet vereist de CLP-verordening (Bijlage VIII) dat voor mengsels met gezondheids- of fysisch gevaar (H-zinnen in de categorieën fysiek of gezondheid) een melding wordt gedaan bij het nationaal vergiftigingencentrum. In Nederland verloopt dit via het Europese online portaal van ECHA, waarna de informatie beschikbaar komt voor het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC). In de melding wordt de volledige samenstelling van het mengsel opgegeven, de handelsnaam, kleur/geur, productcategorie en toxische effecten. Ook moet een unieke formule-identificator (UFI-code) gegenereerd en op het etiket van het product gezet worden, zodat bij noodgevallen het mengsel snel geïdentificeerd kan worden. Vanaf 1 januari 2025 is zo’n UFI-code en PCN-melding verplicht voor alle in omloop zijnde gevaarlijke mengsels (voor consumenten, professioneel én industrieel gebruik). Nieuwe mengsels moesten al eerder voldoen (consumentenproducten sinds 2021, professioneel per 2021, industrieel per 2024). Leveranciers moeten dus controleren dat al hun gevaarlijke mengsels een UFI op het etiket hebben en dat de PCN-meldingen tijdig zijn ingediend.
Meldings-/registratieplichten onder CLP
C&L-notificatie
Binnen 1 maand na het in de handel brengen van een gevaarlijke stof moet een kennisgeving van de indeling en etikettering bij ECHA plaatsvinden. Dit is eenmalig per stof per importeur/producent, maar moet worden geüpdatet als de indeling verandert.
PCN-melding
Voor gevaarlijke mengsels moet vóór het op de markt brengen een productmelding (incl. UFI) gedaan worden via het ECHA-PCN portaal. In de praktijk moet dit gebeuren door de formulerende importeur/producent. Wijzigingen in de samenstelling moeten eveneens gemeld worden.
Etikettering voorafgaand aan distributie
Elk individueel verpakt product moet vóór levering correct geëtiketteerd zijn volgens CLP; dit vereist interne procedures om de juiste labelinformatie te genereren en te controleren.
Bijhouden documentatie
Bedrijven moeten documentatie bijhouden van hun eigen gevaarlijke mengsels (samenstelling, indeling, testgegevens indien beschikbaar) om de classificatie te onderbouwen. Ook moeten ze zorgen dat de meest recente regelgeving (bijv. bijgewerkte H- en P-zinnen of nieuwe geharmoniseerde indelingen) wordt toegepast – vaak vereist dit periodieke review van labels en SDS.
Wet milieubeheer – Milieukaderwet (vergunningen, zorgplicht en melding incidenten)
Uitleg: De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste Nederlandse kaderwet op milieugebied. Deze wet bevat algemene bepalingen voor de bescherming van het milieu en vormt de basis voor onderliggende regelgeving zoals het Activiteitenbesluit en milieukwaliteits-eisen. Voor bedrijven is de Wet milieubeheer vooral relevant omdat deze bepaalt dat milieubelastende activiteiten vergunnings- of meldingsplichtig zijn en dat bedrijven een algemene zorgplicht hebben om milieuschade te voorkomen. De Wm introduceerde ook het begrip inrichting (milieurelevante bedrijfslocatie) – voor elke inrichting gelden milieuregels, hetzij via algemene regels, hetzij via een omgevingsvergunning. Enkele belangrijke compliance-aspecten onder de Wet milieubeheer:
- Omgevingsvergunning (Milieu) of melding: Bedrijven waarvan de activiteiten nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu moeten voldoen aan de toepasselijke milieuregels. In Nederland is hiervoor het systeem van de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten en meldingsplichten ingericht. Simpel gezegd: zware of complexe milieubelastende bedrijven moeten een vergunning aanvragen, minder zware categorieën hoeven alleen een melding te doen, en zeer lichte categorieën vallen onder algemene regels zonder meldplicht. Welke activiteiten vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn, was uitgewerkt in het Activiteitenbesluit milieubeheer en is vanaf 2024 opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Voorbeeld: Opslag van een zekere hoeveelheid gevaarlijke stoffen kan ertoe leiden dat uw bedrijf een milieumelding moet indienen of zelfs een vergunning nodig heeft; via het Omgevingsloket kan men dit nagaan. Het bevoegd gezag (meestal de gemeente of omgevingsdienst) toetst meldingen en vergunningaanvragen en stelt eventueel aanvullende voorschriften.
- Algemene milieuregels (Activiteitenbesluit/Bal): Vrijwel alle bedrijven moeten zich houden aan algemene regels ter bescherming van het milieu, ongeacht vergunningplicht. Deze regels betreffen onder andere beperking van emissies naar lucht en water, geluidsnormen, afvalbeheer, bodembescherming bij opslag van vloeistoffen, energie-efficiëntie, etc.. Voor chemische stoffen specifiek zijn er eisen voor het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen (zie Activiteitenbesluit en PGS-richtlijnen hieronder), voor het voorkomen van bodemverontreiniging (bijv. verplichte lekbakken, vloeistofdichte vloeren) en voor het beheersen van emissies van oplosmiddelen of dampen. Bedrijven moeten hun bedrijfsvoering zo inrichten dat ze aan deze algemene milieu-eisen voldoen. Dit kan inhouden: meetverplichtingen (bijvoorbeeld oplosmiddellogboek of emissiemetingen), onderhoudsvoorschriften voor installaties, en veilige opslag van chemicaliën volgens PGS 15 (zie verder). Het niet naleven van de gestelde eisen kan tot handhaving (boetes, last onder dwangsom of zelfs stillegging) leiden.
- Zorgplicht milieu: Een belangrijke open norm in de Wet milieubeheer is de algemene zorgplicht. Deze verplicht ieder bedrijf om alle passende maatregelen te nemen om milieuverontreiniging of -schade te voorkomen, dan wel die schade zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (art. 1.1a Wm). Ook als iets niet expliciet in een vergunning of regel is genoemd, moeten bedrijven dus zorgvuldig handelen om milieuschade te voorkomen. Dit speelt bijvoorbeeld bij het opslaglek of een calamiteit: men moet direct handelen om verdere schade te voorkomen, ook als er geen specifieke voorschriften zijn.
- Melding incidenten (ongewone voorvallen): Onder de Wm moeten bedrijven ongewone voorvallen met mogelijk nadelige milieugevolgen zo spoedig mogelijk melden aan het bevoegd gezag. Denk aan incidenten zoals morsen van een gevaarlijke stof waarbij bodem of riool wordt verontreinigd, een grote uitstoot door een processtoring, brand waarbij bluswater wegstroomt, etc. Deze meldplicht (art. 17.2 Wm) stelt de overheid in staat om nodig toezicht of hulp in te schakelen en om van incidenten te leren. Bedrijven moeten dus interne procedures hebben om milieuklachten en -incidenten te identificeren en direct te rapporteren. Ook moeten ze achteraf een verslag opstellen van de oorzaak, genomen maatregelen en plannen om herhaling te voorkomen. Deze verplichting komt voort uit Europese richtlijnen (Seveso en IPPC) en geldt in principe voor alle inrichtingen, niet alleen Brzo-bedrijven.
Documentatie en procedures onder Wm
– Milieuadministratie: Bedrijven dienen een administratie bij te houden van alle milieu-relevante zaken, bijvoorbeeld hoe wordt voldaan aan algemene regels, resultaten van verplichte metingen/keuringen, afgevoerde afvalstoffen (veelal vereist op grond van Activiteitenbesluit/Bal).
– Vergunningendossier: Een bedrijf met een omgevingsvergunning moet een dossier hebben met daarin de vergunningsvoorschriften en aantoonbare naleving daarvan. Bij veranderingen in de bedrijfsvoering moet beoordeeld worden of een wijzigingsvergunning of melding nodig is.
– Incidentenregistratie: Het is verstandig (en deels verplicht) om intern incidenten met gevaarlijke stoffen te registreren en te onderzoeken. Significant milieu-incident: melding aan bevoegd gezag en opnemen in het bedrijfsnoodplan (zie Brzo/ARIE).
– Afvalstoffen: De Wet milieubeheer stelt tevens eisen aan het omgaan met (chemische) afvalstoffen. Gevaarlijke afvalstoffen moeten gescheiden gehouden en afgevoerd worden door erkende inzamelaars, en bedrijven moeten een afvalstoffenregister bijhouden. Er is ook een meldingsplicht voor het afgeven van gevaarlijk afval via het LMA-systeem (Landelijk Meldpunt Afvalstoffen).
(NB: Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden, waarbij de Wet milieubeheer deels is opgegaan in nieuwe kaders. Activiteitenbesluit is vervangen door het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De hier beschreven principes (vergunning of melding, zorgplicht, etc.) blijven echter grotendeels gelden in de nieuwe systematiek.)
Activiteitenbesluit milieubeheer – Algemene Milieuregels en Opslag van gevaarlijke stoffen
Uitleg: Het Activiteitenbesluit milieubeheer (AM) was tot de Omgevingswet van kracht als een Algemene Maatregel van Bestuur onder de Wet milieubeheer. Het bevatte concrete algemene regels voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten, waaronder het werken met en opslaan van gevaarlijke stoffen. Sinds 2013 gold: bedrijven die onder deze algemene regels vallen, hoefden geen individuele milieuvergunning meer aan te vragen, mits ze zich aan de voorschriften houden. Onder het Activiteitenbesluit vielen drie typen inrichtingen: type A (zeer beperkt milieueffect, geen meldingsplicht), type B (middelgroot, meldingsplichtig) en type C (vergunningplichtig). Veel chemisch gerelateerde activiteiten vielen in type B of C. De belangrijkste verplichtingen voor bedrijven voortvloeiend uit het Activiteitenbesluit (en tegenwoordig Bal) zijn:
- Meldingsplicht milieubelastende activiteit: Bedrijven in categorie B moesten vóór de start van de activiteit een melding doen bij het bevoegd gezag (via het Omgevingsloket). Deze meldingsplicht gold bijv. voor opslag van gevaarlijke stoffen boven bepaalde drempels, gebruik van oplosmiddelen boven een bepaalde verbruikshoeveelheid, etc. De melding omvat gegevens over de bedrijfsactiviteit, de aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen, maatregelen ter bescherming van milieu, etc. Het Bal (nieuwe Activiteitenbesluit) specificeert per activiteit of een melding volstaat dan wel een vergunning vereist is. Bij wijzigingen of uitbreiding moet opnieuw gemeld worden.
- Voorschriften voor opslag van gevaarlijke stoffen: Het Activiteitenbesluit verwees voor de veilige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen naar de richtlijn PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15). Bedrijven die gevaarlijke stoffen in emballage opslaan, moeten voldoen aan PGS 15-voorschriften omtrent onder andere: geschikte opslagvoorzieningen (brandwerende chemiekast, opvangbakken, geventileerde opslag), het gescheiden opslaan van onverenigbare stoffen (bijvoorbeeld zuren gescheiden van basen, bepaalde ADR-klassen apart houden), het houden van maximale hoeveelheden per opslagruimte, brandveiligheidsmaatregelen (bijv. blusmiddelen, rookmelders) en het bijhouden van een stoffeninventarisatie. De PGS 15 bevat ook eisen dat werknemers toegang hebben tot noodvoorzieningen (nooddouches, oogspoelers) en dat er interne noodplannen zijn voor calamiteiten. Deze PGS-richtlijn is geen wet op zich, maar wordt in vergunningen en algemene regels verplicht gesteld. Naleving van PGS 15 reduceert risico’s op brand, explosie of lekkage en is een belangrijk onderdeel van compliance bij opslag.
- Emissie- en bodemvoorschriften bij gebruik van stoffen: Voor activiteiten waarbij vluchtige organische stoffen (VOS) vrijkomen (bv. coatings, reinigen met solvents) kende het Activiteitenbesluit grenswaarden en maatregelen (bijvoorbeeld gebruik van oplosmiddelarme technieken of naverbranding bij hoge emissies). Voor opslag in tanks golden eisen mbt dampretourleiding. Ook waren er bodembeschermende maatregelen verplicht bij opslag van vloeistoffen: verplichte vloeistofdichte vloeren of lekbakken bij bepaalde hoeveelheden om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen.
- Bijzondere activiteiten: Het Activiteitenbesluit stelde specifieke regels voor uiteenlopende activiteiten, zoals het lozen van afvalwater met gevaarlijke stoffen (alleen onder voorwaarden toegestaan), het omgaan met koelinstallaties (voorkomen van lekkage koudemiddelen), en het transporteren van gevaarlijke stoffen op het bedrijfsterrein. Hoewel deze heel activiteit-specifiek zijn, dienden bedrijven in de chemiesector hun situatie te toetsen aan de relevante paragrafen van het besluit.
- Controle en handhaving: Bedrijven moesten op verzoek van toezichthouders kunnen aantonen dat ze voldoen aan de voorschriften. Vaak hield dit in dat men actuele logboeken, meetrapporten of keuringsrapporten gereed heeft. De overheid kon bij overtreding direct bestuursrechtelijke maatregelen nemen.
Vergunningen onder Activiteitenbesluit: Bepaalde bedrijven bleven type C (vergunningplichtig) omdat zij buiten de reikwijdte van de algemene regels vielen (bijv. zeer grote chemische installaties, BRZO-plichtige bedrijven, activiteiten met specifieke milieurisico’s). Deze bedrijven moesten een omgevingsvergunning (milieu) hebben, maar ook zij moesten vaak de PGS- en Activiteitenbesluitnormen naleven via hun vergunningvoorschriften.
Let op: Met de invoering van de Omgevingswet zijn de voorschriften uit het Activiteitenbesluit per 2024 overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De systematiek van melding of vergunning per activiteit is daarbij gecontinueerd. Voor opslag van gevaarlijke stoffen verwijst Bal/Omgevingsbesluit nog steeds naar PGS 15 en aanverwante normen, en ook de indeling in Seveso-inrichtingen (voorheen Brzo) is erin verwerkt.
Samengevatte compliance-eisen Activiteitenbesluit/Bal:
- Check vergunning/melding: Voordat u met chemische activiteiten start of uitbreidt, doe de vergunningencheck via het Omgevingsloket. Bepaal of een melding volstaat of dat u een omgevingsvergunning milieu moet aanvragen.
- Volg algemene regels: Implementeer interne maatregelen om te voldoen aan alle relevante algemene milieuregels (emissies, afval, opslag, PGS 15, enz.). Documenteer deze in bijvoorbeeld een milieuhandboek.
- Opslag veilig inrichten: Zorg dat opslagruimten voor gevaarlijke stoffen voldoen aan PGS 15: o.a. geschikte kasten/containers, scheiding van incompatibele stoffen, maximum hoeveelheden per ruimte, brandpreventie. Houd een register van opgeslagen gevaarlijke stoffen bij (incl. ADR-classificatie) voor uzelf en hulpdiensten.
- Meld ongewone voorvallen: zie Wet milieubeheer – zorg voor een procedure om incidenten meteen te melden.
- Evaluatie: Controleer periodiek of uw bedrijf nog voldoet (bij wijzigingen in activiteiten of in de wetgeving). Onder de Bal is het begrip “inrichting” vervangen door regulering per activiteit, dus men moet per afzonderlijke activiteit (bijv. coaten, opslaan, reinigen) de regels naleven.
Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) – Veilig werken met gevaarlijke stoffen
Uitleg: Naast milieuverplichtingen moeten bedrijven ook zorgen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers bij het werken met chemische stoffen. Deze verplichtingen vloeien voort uit de Arbeidsomstandighedenwet en het onderliggende Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). Waar milieuregelgeving vooral om externe veiligheid en milieu gaat, richt de Arbowet zich op de interne veiligheid: voorkomen van blootstelling van personeel aan schadelijke stoffen, explosie- en brandveiligheid op de werkvloer, en het hebben van noodprocedures. Enkele kerneisen voor gevaarlijke stoffen onder de Arbowetgeving zijn:
Risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E)
Ieder bedrijf met personeel is verplicht een RI&E uit te voeren, waarin alle arbeidsrisico’s in kaart worden gebracht, inclusief die van werken met gevaarlijke stoffen. In de RI&E moet worden vastgelegd welke gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, in welke processen, en welke gevaren deze met zich meebrengen (bijv. toxiciteit, brand- of explosiegevaar). Ook moet aangegeven worden welke maatregelen de werkgever neemt om deze risico’s te beheersen. De RI&E moet schriftelijk beschikbaar zijn en werknemers moeten deze kunnen inzien. Voor veel branches zijn arbocatalogi of hulpmiddelen beschikbaar om de RI&E op te stellen.
Arbeidshygiënische strategie (bron-aanpak)
Werkgevers moeten de blootstelling aan gevaarlijke stoffen voorkomen of minimaliseren volgens de arbeidshygiënische strategie. Dit betekent: 1) waar mogelijk de gevaarlijke stof elimineren of vervangen door een minder gevaarlijke (substitutie); 2) collectieve technische maatregelen nemen (afzuiging, gesloten systemen, ventilatie) om blootstelling te verminderen; 3) organisatorische maatregelen (bijv. minder mensen blootstellen, werkduur beperken); en 4) pas in laatste instantie persoonlijke beschermingsmiddelen inzetten. Deze volgorde is vastgelegd in het Arbobesluit art. 4.1 en staat centraal bij veilig werken met stoffen. Bedrijven moeten kunnen aantonen dat zij deze strategie volgen, bijvoorbeeld dat ze actief zoeken naar minder schadelijke alternatieven en passende maatregelen treffen.
Grenzwaarden en blootstellingsbeoordeling
Voor veel gevaarlijke stoffen zijn wettelijke grenswaarden (maximale toegestane concentraties in lucht op de werkplek, vroeger MAC-waarden genoemd) vastgesteld. De werkgever moet de concentratie van zulke stoffen in de ademzone van werknemers beoordelen en ervoor zorgen dat deze onder de grenswaarde blijft. Dit kan door metingen te verrichten of erkende schattingsmodellen te gebruiken. Als uit een meting blijkt dat een grenswaarde overschreden wordt, moet het bedrijf aanvullende maatregelen nemen om de blootstelling terug te dringen. Deze verplichting is vastgelegd in Arbobesluit art. 4.2 en 4.13. Voor kankerverwekkende stoffen geldt zelfs dat blootstelling zo laag als redelijkerwijs mogelijk moet zijn (ALARA-principe), ongeacht de grenswaarde.
Voorlichting en training
Werknemers die met of nabij gevaarlijke stoffen werken, moeten adequaat geïnstrueerd worden over de risico’s en de te treffen voorzorgsmaatregelen. Arbowet art. 8 eist gerichte voorlichting en onderricht. Dit houdt o.a. in: uitleg over de gevaren (etiket/VIB), hoe stoffen veilig te hanteren (bijv. gebruik afzuiging, draagplicht PBM’s), wat te doen bij spills of noodsituaties, en hoe afval te verwijderen. Praktisch zorgt de werkgever dat VIB’s beschikbaar zijn op de werkvloer en dat werknemers weten waar deze te vinden zijn. Vaak worden periodieke trainingen “veilig werken met gevaarlijke stoffen” gegeven, inclusief bijvoorbeeld oefenen met nooddouches of ademlucht.
Veiligheidsmaatregelen en PBM’s
De werkgever moet alle nodige veiligheidsmaatregelen treffen. Dit omvat fysieke maatregelen (bijv. explosieveilige apparatuur conform ATEX-richtlijnen als er explosieve gas- of stofmengsels kunnen ontstaan), organisatorische maatregelen (toegangsbeperking tot ruimtes met gevaarlijke stoffen, juiste etikettering/opslag intern), én waar noodzakelijk persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) ter beschikking stellen. PBM’s kunnen zijn: geschikte handschoenen, veiligheidsbril, adembescherming (bij overschrijding grenswaarden of bij nood). Daarnaast moet er een goed werkende noodorganisatie zijn: BHV’ers getraind in chemische ongevallen, oogdouches en blusmiddelen aanwezig, duidelijke veiligheidsinstructies en pictogrammen op de werkplek etc.
Specifieke regels voor kankerverwekkende stoffen en CMR’s
Het Arbobesluit stelt extra strenge eisen aan kankerverwekkende, mutagene en reproductietoxische stoffen (CMR-stoffen, categorie 1A/1B). Werkgevers moeten voor CMR-stoffen een register bijhouden van werknemers die eraan blootgesteld worden, inclusief de mate van blootstelling, en deze werknemers in de gelegenheid stellen om medisch toezicht te ondergaan. Ook geldt een verbod op jongeren en zwangere vrouwen bij bepaalde CMR-blootstellingen. Voor kankerverwekkers is een substitutieplicht: de werkgever moet gebruik van zo’n stof vervangen als technisch uitvoerbaar (Arbobesluit art. 4.17). Dit betekent dat men moet kunnen aantonen dat men actief alternatieven heeft overwogen.
Werkpleketikettering en opslag intern
Naast de externe etikettering volgens CLP moeten gevaarlijke stoffen op de werkplek duidelijk herkenbaar zijn. Vaten, leidingen en tanks op het bedrijfsterrein horen voorzien te zijn van de juiste gevaarsymbolen of namen zodat werknemers weten wat erin zit. Interne opslag moet ordelijk en veilig zijn; hier komt PGS 15 weer in beeld vanuit arbeidsveiligheidsperspectief (overlap met milieu).
Aanvullende regelingen – BRZO en ARIE
Voor bedrijven met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen gelden nog aanvullende eisen bovenop de standaard Arbowetgeving. Dit betreft:
- BRZO (Besluit risico’s zware ongevallen) – Zie apart hoofdstuk Brzo hieronder. Dit is gezamenlijke milieu- en veiligheidswetgeving voor zeer grote risicobedrijven (Seveso-inrichtingen) en wordt gehandhaafd door o.a. de Arbeidsinspectie, Veiligheidsregio en Omgevingsdiensten gezamenlijk.
- ARIE-regeling (Aanvullende Risico Inventarisatie & Evaluatie): Dit is een nationale regeling in Hoofdstuk 4 Arbobesluit die bedrijven betreft die qua gevaarlijke stoffen nét onder de BRZO-drempels zitten of vergelijkbare risico’s kennen. Bedrijven die de drempelwaarden uit Bijlage I van de ARIE-regeling overschrijden (bijv. een bepaalde grote hoeveelheid chloor, LPG, ammoniak etc. beneden Brzo-niveau) worden ARIE-plichtig. Deze bedrijven moeten een Aanvullende RI&E uitvoeren gericht op scenario’s van grote ongevallen, en die minstens elke 5 jaar actualiseren. In grote lijnen moeten ARIE-bedrijven dezelfde maatregelen nemen als Seveso/Brzo-inrichtingen om zware ongevallen te voorkomen. Zo moeten ze een beleid opstellen, een veiligheidsbeheersysteem hebben en interne noodplannen voorbereiden. ARIE-plichtigen moeten zich bovendien melden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie als ARIE-bedrijf. De Arbeidsinspectie houdt hier toezicht op. ARIE is dus een soort ‘Brzo-light’ binnen het arbeidsveiligheidsrecht.
Meldings- en documentatieplichten onder Arbowet
- RI&E-document: Het hebben van een actuele RI&E (en bij >25 werknemers een Plan van Aanpak getoetst door arbodeskundige) is verplicht en dit document moet aanwezig en beschikbaar zijn.
- Registratie gevaarlijke stoffen: Hoewel de wet niet een apart register van stoffen gebiedt, is het in praktijk essentieel om een gevaarlijke stoffen-register of lijst te hebben met alle gevaarlijke stoffen inclusief hoeveelheid, locaties, gevarenklasse en VIB. Dit helpt zowel bij RI&E als bij noodsituaties.
- Voorlichting/instructie registratie: Bijhouden wanneer personeel is getraind in omgang met gevaarlijke stoffen (toolbox-meetings, instructieformulieren) kan aantonen dat aan de instructieverplichting is voldaan.
- Melding arbeidsongevallen: Ernstige arbeidsongevallen (bijv. iemand raakt gewond door een chemisch incident) moeten volgens de Arbowet meteen gemeld worden aan de Arbeidsinspectie. Dit staat los van milieu-incidentmeldingen, maar is ook van toepassing als gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Niet melden is strafbaar.
- ARIE-melding: Zoals genoemd, ARIE-plichtige bedrijven doen een eenmalige melding als ARIE-bedrijf bij de Arbeidsinspectie.
- Verslaglegging inspecties: Interne en externe inspecties (bijvoorbeeld keuring explosieveilig materieel, controle van lokale afzuiging) moeten gedocumenteerd zijn.
Advocatenkantoor gespecialiseerd in compliance-verplichtingen voor chemische stoffen
Compliance op het gebied van chemische stoffen vergt van bedrijven een integrale benadering: men moet zowel de EU-vereisten (REACH/CLP) als de nationale milieu- en arboregelgeving naleven. Dit betekent dat bedrijven procedures moeten inrichten voor registratie van stoffen (REACH), correcte etikettering en VIB-verspreiding (CLP/REACH), het verkrijgen van de juiste vergunningen of doen van meldingen (Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit), het nemen van veiligheidsmaatregelen op de werkvloer (Arbowet) en – voor de grootste risicobedrijven – het implementeren van een hoogstaand veiligheidsbeheerssysteem en noodorganisatie (Brzo).
Door tijdig te voldoen aan registratie- en meldplichten, door correcte labeling en informatievoorziening, en door interne controles, houden bedrijven grip op hun chemische compliance. Niet alleen worden boetes en aansprakelijkheden zo voorkomen, maar belangrijker: het draagt bij aan de bescherming van werknemers, omwonenden en het milieu tegen de gevaren van gevaarlijke stoffen.