Ga naar de inhoud

Contractenrecht

blokje-maak

Inbreuk op een agentuurovereenkomst

Inhoudsopgave
Inbreuk op een agentuurovereenkomst

Een agentuurovereenkomst (handelsagentuur) is een bijzondere overeenkomst in het Nederlandse contractenrecht, gekenmerkt door een duurzame samenwerking tussen een handelsagent en een principaal. De handelsagent bemiddelt voor de principaal bij het tot stand komen van overeenkomsten met klanten, doorgaans tegen een beloning in de vorm van provisie (commissie). Deze overeenkomst is uitgebreid wettelijk geregeld in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 7:428 tot en met 7:445 BW) ter implementatie van de Europese Richtlijn 86/653/EEG inzake zelfstandige handelsagenten.

In deze blog bespreken we wat een agentuurovereenkomst inhoudt en welke essentiële verplichtingen gelden voor agent en principaal. Vervolgens behandelen we wat onder een inbreuk (contractbreuk of wanprestatie) op de agentuurovereenkomst wordt verstaan, met voorbeelden van inbreuken door beide partijen. Ook de juridische gevolgen van zo’n inbreuk – zoals schadevergoeding, beëindiging (ontbinding of opzegging) en contractuele boetes – komen aan bod. We bespreken de relevante wettelijke bepalingen (waaronder art. 7:428 e.v. BW) en de mogelijkheden voor partijen om zich te verweren tegen een gestelde inbreuk. Verder schetsen we typische geschillen die in de praktijk voorkomen en hoe deze worden opgelost (bijvoorbeeld via de rechter of arbitrage). Tot slot geven we een overzicht van relevante jurisprudentie (rechtspraak) en concrete voorbeelden uit de praktijk, waaronder kwesties over provisie, opzegging, vergoeding en goodwillvergoeding (klantenvergoeding).

Wat is een agentuurovereenkomst?

Een agentuurovereenkomst is volgens de wettelijke definitie (art. 7:428 BW) de overeenkomst waarbij de principaal aan de handelsagent opdraagt – en de agent zich verbindt – om gedurende een bepaalde of onbepaalde tijd, tegen beloning, te bemiddelen bij het tot stand brengen van overeenkomsten tussen de principaal en derden. Belangrijk is dat de agent dit zelfstandig doet, dus zonder ondergeschiktheid aan de principaal. De agent brengt kopers en verkopers bij elkaar en kan eventueel namens de principaal overeenkomsten sluiten, maar hij is geen werknemer; hij werkt op commissiebasis en draagt het ondernemersrisico zelf. De agentuurovereenkomst is daarmee een benoemde duurovereenkomst (een overeenkomst van opdracht) die bedoeld is voor langdurige commerciële samenwerking.

In de praktijk wordt een agentuurovereenkomst vaak gebruikt wanneer een fabrikant of leverancier (principaal) zijn producten of diensten in een bepaald gebied wil laten verkopen of klanten wil werven via een lokale vertegenwoordiger (handelsagent). De agent krijgt doorgaans een provisie (percentage van de omzet) voor elke overeenkomst met een klant die door zijn tussenkomst of in zijn toegewezen rayon tot stand komt. De Nederlandse wettelijke regeling – vervat in art. 7:428 t/m 7:445 BW – is grotendeels van dwingend recht, vooral ter bescherming van de handelsagent als economisch zwakkere partij. Dit betekent dat partijen niet ten nadele van de agent van deze wettelijke bepalingen kunnen afwijken. Zo kan men bijvoorbeeld geen afstand doen van het recht op klantenvergoeding (goodwillvergoeding) vooraf, en gelden minimale opzegtermijnen die in acht moeten worden genomen bij beëindiging.

Essentiële verplichtingen van agent en principaal

Verplichtingen van de handelsagent

De handelsagent heeft de kernverplichting om zich in te spannen bij het tot stand brengen van transacties tussen de principaal en klanten. Concreet omvat dit doorgaans:

  • Werven en bemiddelen: De agent zoekt actief naar potentiële klanten en promoot de producten/diensten van de principaal binnen het afgesproken territorium of klantenkring. Hij onderhoudt het klantenbestand en bouwt relaties op met nieuwe en bestaande cliënten.
  • Belangen behartigen: De agent moet de belangen van de principaal naar beste vermogen behartigen en handelen met de zorg van een goed opdrachtnemer (vgl. art. 7:401 BW). Dit betekent onder meer dat hij eerlijk en in goed vertrouwen optreedt, geen concurrerende of schadelijke activiteiten onderneemt die de reputatie of marktpositie van de principaal schaden. Vaak is in het contract expliciet een geheimhoudingsplicht en een verbod op vertegenwoordiging van concurrerende producten opgenomen, ook tijdens de looptijd van het contract. Overtreding daarvan geldt als ernstige wanprestatie (zie verder).
  • Instructies en richtlijnen: Een agent dient redelijke instructies van de principaal omtrent verkoopstrategieën en prijsbeleid in acht te nemen, voor zover deze niet afdoen aan zijn zelfstandigheid. Hoewel de agent geen ondergeschikte is, zal hij meestal afspraken hebben over hoe hij de producten presenteert en welke voorwaarden hij mag aanbieden. Het Hof van Justitie heeft overigens bevestigd dat een agent ook zonder vrijheid om eigen prijzen te stellen, toch als handelsagent kwalificeert – prijsgebondenheid sluit agentuur dus niet uit, zolang hij maar zelfstandig bemiddelt.
  • Rapportage: Vaak rust op de agent de plicht om regelmatig verslag te doen van zijn activiteiten en resultaten aan de principaal. Dit houdt in dat hij behaalde orders of contacten rapporteert, zodat de principaal inzicht heeft in de marktontwikkelingen en de door de agent verrichte werkzaamheden.
  • Overige verplichtingen: Afhankelijk van de afspraken kan de agent ook ondersteunende taken hebben, zoals after-sales service of het incasseren van betalingen. De agent moet zich in het algemeen gedragen zoals een redelijk bekwaam handelsagent betaamt, wat ook inhoudt dat hij de principaal tijdig informeert over relevante marktinformatie en bijvoorbeeld creditwaardigheid van klanten, zodat de principaal weloverwogen beslissingen kan nemen.

Verplichtingen van de principaal

De principaal (opdrachtgever) heeft eveneens een aantal wezenlijke verplichtingen jegens de agent:

  • Informatie en ondersteuning: De principaal moet alles doen wat redelijkerwijs nodig is om de agent zijn werk goed te laten verrichten. Dit volgt ook uit de wet (art. 7:430 BW). Concreet dient de principaal de agent te voorzien van de benodigde productinformatie, documentatie, prijzen, leveringsvoorwaarden, marketingmateriaal en eventuele training over het product of dienst. Ook moet de principaal de agent onverwijld informeren over relevante ontwikkelingen, bijvoorbeeld wijzigingen in het assortiment of als hij verwacht dat het volume aan transacties significant zal dalen. Het nalaten van essentiële informatieverstrekking kan de agent belemmeren in zijn taak en zou een toerekenbare tekortkoming van de principaal kunnen opleveren.
  • Acceptatie van orders: Als de agent orders aanbrengt, mag de principaal die niet onredelijk weigeren. Artikel 7:432 BW bepaalt dat de agent recht op provisie heeft voor door hem aangebrachte orders die conform de afspraken zijn aanvaard. De principaal moet dus redelijk meewerken aan het realiseren van door de agent aangebrachte transacties, tenzij er gegronde redenen zijn om een order af te wijzen (bijvoorbeeld twijfel over kredietwaardigheid van de klant, mits contractueel voorzien).
  • Betaling van provisie: De kernverplichting van de principaal is het betalen van de vergoeding aan de agent. In de praktijk is dit doorgaans een provisie (commissie) als percentage van de omzet of winst van de tot stand gebrachte overeenkomsten. De wet (art. 7:431 BW e.v.) geeft de agent onder uiteenlopende omstandigheden recht op provisie, bijvoorbeeld ook voor transacties die tijdens de overeenkomst tot stand komen met door de agent eerder aangebrachte klanten. Partijen kunnen de hoogte en reikwijdte van de provisie in het contract specificeren (percentage, grondslag, eventuele uitzondering voor oninbare vorderingen, etc.). De principaal is verplicht periodiek (minstens maandelijks) een gespecificeerde opgave te verstrekken van de door de agent verdiende provisie. Op dat moment wordt de provisie ook opeisbaar voor de agent. Het niet (tijdig) betalen van verschuldigde provisie is een ernstige tekortkoming van de principaal.
  • Uitvoering en levering: Zodra via toedoen van de agent een overeenkomst tussen de principaal en een klant tot stand is gekomen, moet de principaal zijn kant van die overeenkomst deugdelijk nakomen (bijvoorbeeld het product leveren of de dienst verrichten aan de klant). Hoewel dit primair de relatie principaal-klant betreft, raakt het ook de agentuurovereenkomst: wanprestatie van de principaal richting de klant (bijv. niet leveren of wanproduct) kan de reputatie van de agent schaden in zijn rayon. Een agent kan in uitzonderlijke gevallen de principaal hierop aanspreken, bijvoorbeeld onder de algemene verplichting om een goed principaal te zijn en het agentuur niet te frustreren.
  • Exclusiviteit respecteren: Indien de agent exclusiviteit is toegekend voor een bepaald gebied of klantenkring (alleenrecht), moet de principaal dat respecteren. Dat betekent dat de principaal niet zelf of via een ander in dat gebied mag verkopen, tenzij anders overeengekomen. Doet de principaal dat toch, dan levert dit een inbreuk op de overeenkomst op. Bovendien bepaalt de wet dat een agent met een exclusief rayon recht heeft op provisie voor alle transacties in dat rayon, zelfs als hij niet direct bij die verkoop betrokken was. Hiermee wordt voorkomen dat de principaal de agent buitenspel zet door eigen sales in het exclusieve gebied. Voor de principaal is het dus van belang exclusiviteit alleen af te spreken als hij bereid is zich daaraan te houden, of in het contract uitdrukkelijk uitzonderingen op het alleenrecht op te nemen.

Kortom, beide partijen hebben uit de agentuurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen tot samenwerking, informatiedeling en financiële afrekening. Deze wederzijdse verplichtingen vormen de maatstaf om te bepalen of sprake is van een tekortkoming (inbreuk) indien een van partijen zijn afspraken niet nakomt.

Inbreuk op de agentuurovereenkomst (wanprestatie)

Inbreuk op de overeenkomst duidt op het schenden van de contractuele verplichtingen door een van de partijen. In het contractenrecht spreekt men van een tekortkoming in de nakoming (art. 6:74 BW) wanneer een partij haar afspraken niet of niet behoorlijk nakomt. Is zo’n tekortkoming aan de partij toe te rekenen (dus niet het gevolg van overmacht), dan kwalificeert dit als wanprestatie en kan de wederpartij daaraan rechtsgevolgen verbinden (zoals schadevergoeding of ontbinding). Een niet-toerekenbare tekortkoming (overmacht, art. 6:75 BW) daarentegen levert geen toerekenbare inbreuk op – de schuldenaar is dan niet schadeplichtig. In de context van agentuur geldt deze algemene systematiek ook: wanneer de agent of principaal een wezenlijke verplichting schendt zonder geldig excuus, is er sprake van een contractuele inbreuk.

Let op dat niet elke kleine tekortkoming direct tot ingrijpende gevolgen leidt. De wet vereist bijvoorbeeld voor ontbinding dat de tekortkoming voldoende ernstig is (niet van geringe betekenis, art. 6:265 BW). In de agentuurovereenkomst zullen partijen vaak eerst overleggen of sommeren bij een tekortkoming, zeker als het om een remediërbaar verzuim gaat (bijvoorbeeld een agent die tijdelijk een target niet haalt, of een principaal die een betaling een paar dagen te laat doet). Ernstige of herhaalde inbreuken kunnen echter het vertrouwen schaden en grond geven voor verdere acties. Hieronder bespreken we typische voorbeelden van inbreuken door zowel de handelsagent als de principaal.

Voorbeelden van inbreuk door de handelsagent

  • Schending concurrentiebeding of relatiebeding: Een handelsagent pleegt inbreuk op de overeenkomst als hij in strijd met een bedongen non-concurrentiebeding handelt, bijvoorbeeld door tijdens de contractperiode concurrerende producten te vertegenwoordigen of na afloop van het contract binnen het verboden tijdvak dezelfde klanten te benaderen. Dergelijk handelen is doorgaans expliciet verboden in het contract (art. 7:443 BW staat toe een non-concurrentiebeding te bedingen, max. 2 jaar na einde contract). Overtreding daarvan wordt gezien als ernstige wanprestatie. Zo geldt het actief concurreren met de eigen principaal of het voortijdig vertegenwoordigen van een concurrent als een fundamentele schending die ontslag op staande voet van de agentuurovereenkomst kan rechtvaardigen. In de rechtspraak is bijvoorbeeld geoordeeld dat een agent die in zijn contractuele rayon concurrerende goederen ging verkopen, zijn concurrentiebeding schond en daarmee de dringende reden voor ontslag door de principaal zelf creëerde.
  • Ernstige integriteitsschendingen: Ook gedragingen die het vertrouwen ondermijnen vallen hieronder. Voorbeelden zijn een agent die de principaal bedriegt of misleidt (bijv. onjuiste informatie over zijn kwalificaties of over de marktomstandigheden verstrekt), het aannemen van steekpenningen van klanten of derden (bijvoorbeeld om orders toe te kennen), of het verknoeien van de reputatie van de principaal. Zulke gedragingen tasten de kern van de relatie aan. De wet noemt deze niet specifiek, maar uit de jurisprudentie volgt dat dit dringende redenen kunnen opleveren voor ontslag. Zo wordt het aannemen van steekpenningen en het bewust verkeerd informeren van de principaal in ernstige mate gezien als schending van de loyaliteitsplicht.
  • Schending geheimhoudingsplicht: Vrijwel alle agentuurcontracten bevatten een geheimhoudingsbeding. De agent krijgt vaak vertrouwelijke informatie (klantenbestanden, prijsstructuren, marketingstrategieën) van de principaal. Als hij deze informatie zonder toestemming gebruikt of deelt met derden, schaadt hij de belangen van de principaal. Een ernstige schending van de geheimhoudingsplicht wordt in de praktijk gezien als toerekenbare tekortkoming die onmiddellijke beëindiging kan rechtvaardigen. Bijvoorbeeld: een agent die gevoelige prijsinformatie van de principaal doorspeelt aan een concurrent of deze gebruikt om zichzelf te bevoordelen, maakt zich schuldig aan contractbreuk.
  • Nalaten te presteren / inactiviteit: Hoewel lastiger te objectiveren, kan een agent ook inbreuk plegen door stelselmatig onvoldoende inzet te tonen. Als de agent zonder gegronde reden zijn inspanningsverplichtingen verzaakt – bijvoorbeeld door maandenlang geen enkele acquisitie-activiteit te ontplooien, afspraken niet na te komen of belangrijke leads niet op te volgen – voldoet hij niet aan de redelijke verwachtingen van de overeenkomst. De principaal kan hem hierop aanspreken en uiteindelijk kan dit gelden als tekortkoming. In extreme gevallen (bijvoorbeeld de agent laat bewust zijn rayon links liggen of verkoopt stiekem voor zichzelf) kan dit een dringende reden opleveren voor beëindiging.
  • Financiële malversaties: Mocht de agent geld incasseren van klanten (soms gebeurt dit, afhankelijk van de afspraak), dan is hij gehouden dit volgens afspraak af te dragen. Verduistering of het onrechtmatig vasthouden van gelden van de principaal geldt vanzelfsprekend als zware inbreuk. Evenzo valt het vervalsen van orders of provisie-afrekeningen onder frauduleus handelen.

Noot: In de praktijk zullen veel van bovengenoemde gedragingen kwalificeren als dringende reden voor de principaal om de overeenkomst per direct te beëindigen (ontslag op staande voet van de agent). Artikel 7:439 lid 2 BW definieert dringende redenen als omstandigheden die zo ernstig zijn dat van de partij die opzegt redelijkerwijs niet kan worden gevergd de overeenkomst (ook maar één dag) voort te zetten. In de jurisprudentie zijn als dringende reden van de zijde van de principaal onder meer erkend: het faillissement van de agent, bedrog door de agent, het aannemen van steekpenningen, ernstige schending van geheimhouding en inbreuk op het concurrentiebeding. Dit zijn dus typische voorbeelden van agent-gedragingen die als inbreuk op de agentuurovereenkomst worden gezien.

Voorbeelden van inbreuk door de principaal

  • Wanbetaling van provisie: De meest voorkomende inbreuk door de principaal is het niet (tijdig of volledig) betalen van de contractueel en wettelijk verschuldigde provisie aan de agent. Bijvoorbeeld: de agent heeft orders aangebracht die door de principaal zijn uitgevoerd, maar de principaal betaalt de overeengekomen commissie niet binnen de gestelde termijn. Dit is een directe schending van de kernverplichtingen van de principaal. De agent kan in zo’n geval nakoming en eventuele wettelijke handelsrente eisen, en als de niet-betaling voortduurt, is er sprake van wanprestatie met eventuele aansprakelijkheid voor schade. Wanbetaling ondermijnt het verdienmodel van de agent en wordt door de rechter doorgaans streng beoordeeld (de betalingsverplichting is immers duidelijk en essentieel).
  • Schending exclusiviteitsafspraak: Indien in het contract een exclusief rayon of een bepaalde klantenkring exclusief aan de agent is toegekend, moet de principaal zich hiervan onthouden. Een inbreuk hierop is bijvoorbeeld dat de principaal toch een tweede agent aanstelt in dat exclusieve gebied, of zelf rechtstreeks klanten in dat gebied bedient zonder via de agent te gaan, zónder dat dit recht in de overeenkomst is voorbehouden. Dit geldt als een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de principaal. Voor de agent kan dit zelfs een dringende reden zijn om de samenwerking per direct op te zeggen. Bovendien, zoals eerder genoemd, kan de agent in zulke gevallen vaak alsnog provisie claimen over de verkopen die de principaal buiten hem om in het exclusieve gebied realiseert. Een concreet voorbeeld: in een bepaalde kwestie had de principaal een alleenrecht aan de agent verleend voor verkoop in Nederland, maar besloot hij later parallel een andere distributeur in te schakelen. Dit leidde tot een geschil waarbij de agent zowel provisies over de gemiste verkopen opeiste als schadevergoeding wegens schending van het exclusiviteitsbeding.
  • Onregelmatige opzegging (contractbreuk bij beëindiging): De agentuurovereenkomst kenmerkt zich als duurovereenkomst die doorgaans voor onbepaalde tijd loopt. Beëindiging dient te geschieden met inachtneming van een redelijke of contractueel vastgelegde opzegtermijn (zie hieronder). Als de principaal de samenwerking beëindigt zonder de overeiste opzegtermijn of instemming van de agent, spreekt men van een onregelmatige opzegging. Dit is feitelijk een contractbreuk: de principaal komt zijn verplichting tot naleving van de opzegvoorwaarden niet na. De wet bepaalt expliciet dat in zo’n geval de opzeggende partij schadeplichtig is jegens de wederpartij (art. 7:439 lid 1 BW). Een voorbeeld is een principaal die abrupt, van de ene op de andere dag, de relatie beëindigt terwijl volgens het contract (of de wet) bijvoorbeeld een vier- of vijfmaandelijkse opzegtermijn gold. De agent kan dan aanspraak maken op vergoeding van het inkomen (provisie) dat hij gedurende die opzegtermijn zou hebben genoten. Alleen als er een dringende reden is die onmiddellijke beëindiging rechtvaardigt én die reden onverwijld aan de agent is meegedeeld, is geen schadevergoeding verschuldigd. Indien die dringende reden echter te wijten is aan de agent zelf, kan het zelfs zo zijn dat de agent schadeplichtig wordt naar de principaal. Onregelmatige opzegging door de principaal zonder dringende reden wordt in de rechtspraak dan ook steevast bestraft met een verplichting tot schadevergoeding.
  • Niet nakomen van informatie- en medewerkingsplichten: De principaal moet de agent tijdig informeren over relevante zaken, zoals de totstandkoming van een door de agent aangebrachte overeenkomst en de status van levering (art. 7:430 BW). Als de principaal bijvoorbeeld nalaat de agent te berichten dat een door de agent geworven order definitief is gesloten of uitgevoerd, frustreert hij de agent in diens inzicht in verdiende provisies. Evenzo, indien de principaal essentiële productinformatie of prijsmutaties niet deelt en de agent daardoor klanten verkeerd informeert of orders misloopt, is dat een tekortkoming van de principaal. In de praktijk komen geschillen voor waar agenten stellen dat de principaal hen onvoldoende heeft ondersteund of valse verwachtingen heeft gewekt (bijv. over leverbaarheid van producten), hetgeen als wanprestatie wordt beschouwd.
  • Overige voorbeelden: Andere mogelijke inbreuken door de principaal zijn: het eenzijdig wijzigen van provisievoorwaarden in strijd met het contract, het niet tijdig leveren van producten aan door de agent geworven klanten (waardoor de agent provisie misloopt of reputatieschade lijdt), of het niet nakomen van afspraken omtrent marketingondersteuning. Ook kan de principaal tekortschieten door een contractuele minimumbeloning of voorschot (indien overeengekomen) niet te betalen in perioden van stagnatie – art. 7:435 BW voorziet er bijvoorbeeld in dat een agent recht kan hebben op een redelijke beloning in tijden dat weinig transacties tot stand komen, tenzij de stilstand niet voor risico van de principaal komt. Het niet honoreren van zulke afspraken zou eveneens een contractuele inbreuk zijn.

Juridische gevolgen van inbreuk op de agentuurovereenkomst

Het constateren van een inbreuk (wanprestatie) is doorgaans pas het begin van de juridische analyse. De cruciale vervolgvraag is welke rechtsgevolgen daaraan verbonden kunnen worden. In grote lijnen heeft de wederpartij van de tekortschietende partij een aantal opties: schadevergoeding vorderen, de overeenkomst beëindigen (ontbinding of onmiddellijke opzegging), een contractuele boete inroepen, of een combinatie van deze. Hieronder bespreken we deze gevolgen in het bijzonder voor de agentuurovereenkomst, met verwijzing naar de relevante wettelijke bepalingen.

Schadevergoeding

Volgens het algemene verbintenissenrecht geeft iedere toerekenbare tekortkoming de wederpartij recht op volledige schadevergoeding (art. 6:74 BW). Dit geldt onverkort bij wanprestatie onder een agentuurovereenkomst: de partij die toerekenbaar inbreuk maakt, is in beginsel aansprakelijk voor de schade die de wederpartij daardoor lijdt.

  • Omvang van de schade: De schade kan uiteenlopen van gederfde inkomsten tot extra gemaakte kosten. Zo kan een agent schadevergoeding vorderen voor gemiste provisie-inkomsten als de principaal onterecht een deal buiten hem om heeft gesloten of het contract onregelmatig heeft opgezegd (de gemiste winst gedurende de afgesproken of redelijke opzegtermijn). Omgekeerd kan een principaal schade claimen als de agent wanpresteert, bijvoorbeeld als de agent concurrerende activiteiten ontplooide en daardoor de principaal klanten verloor – de geleden omzetderving kan dan als schadepost worden opgevoerd. In alle gevallen geldt dat de benadeelde de omvang van de schade aannemelijk moet maken.
  • Toerekenbaarheid en overmacht: Schadevergoeding is slechts verschuldigd indien de tekortkoming aan de schuldenaar kan worden toegerekend (art. 6:74 lid 1 BW). Is er sprake van overmacht (force majeure, art. 6:75 BW), dan ontbreekt aansprakelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin de agent zijn verplichtingen tijdelijk niet kon nakomen door onvoorziene en onvermijdbare omstandigheden (bijv. een natuurramp die het onmogelijk maakte klanten te bezoeken) – dat levert geen schadeplichtige inbreuk op. In de praktijk komt een beroep op overmacht bij agentuur weinig voor; economische tegenslag of tegenvallende verkoopresultaten gelden doorgaans níet als overmacht maar als ondernemersrisico.
  • Ingebrekestelling en verzuim: Vaak zal, voordat schadevergoeding geëist kan worden, de tekortschietende partij eerst in gebreke gesteld moeten worden en in verzuim raken (art. 6:81 BW e.v.), tenzij het om een blijvende of onmiddellijke tekortkoming gaat. Bij voortdurende verplichtingen (zoals inspanningsplichten van de agent) zal de principaal de agent meestal eerst moeten wijzen op zijn falen en een redelijke termijn moeten geven om alsnog te presteren, alvorens schadevergoeding of ontbinding in te roepen. Echter, bij een onherstelbare ernstige wanprestatie (bijv. geheimhoudingsschending) kan onmiddellijke actie gerechtvaardigd zijn.
  • Causaal verband en mitigatie: De gevorderde schade moet in causaal verband staan met de wanprestatie. Bovendien geldt de schadebeperkingsplicht: de benadeelde partij moet redelijke maatregelen nemen om haar schade niet nodeloos te laten oplopen. Bijvoorbeeld, een agent die merkt dat de principaal provisie niet betaalt, mag niet eindeloos goederen blijven verkopen zonder betaling te vorderen; hij moet tijdig aan de bel trekken om verdere schade (onbetaalde commissies) te voorkomen.

Ontbinding en beëindiging van de overeenkomst

Een belangrijke consequentie van een ernstige contractuele inbreuk kan zijn dat de samenwerking (voortijdig) wordt beëindigd. Voor duurovereenkomsten zoals agentuur kennen we twee routes: ontbinding wegens wanprestatie (art. 6:265 BW) en opzegging (eventueel met onmiddellijke ingang wegens dringende reden, art. 7:439 BW).

  • Ontbinding wegens wanprestatie: Ontbinding is de juridisch vastgelegde manier om een overeenkomst te beëindigen bij een toerekenbare tekortkoming. In principe is art. 6:265 BW van toepassing: iedere tekortkoming van voldoende gewicht rechtvaardigt ontbinding, tenzij de tekortkoming gezien haar geringe betekenis deze sanctie niet rechtvaardigt. Ontbinding vereist verzuim, tenzij nakoming blijvend onmogelijk is. Bij agentuur is ontbinding met terugwerkende kracht minder gebruikelijk, omdat er vaak al prestaties zijn uitgewisseld (bemiddelingsactiviteiten en betalingen). In plaats daarvan wordt ontbinding meestal ex nunc toegepast (beëindiging voor de toekomst). De wetgever heeft specifiek bepaald dat partijen ook de kantonrechter om ontbinding van een agentuurovereenkomst kunnen verzoeken op grond van dringende redenen of veranderde omstandigheden (art. 7:440 BW). Dit is een bijzondere voorziening: de kantonrechter kan bijvoorbeeld de overeenkomst ontbinden als een van de partijen ernstig tekortschiet of als de verhoudingen ernstig verstoord zijn geraakt door gewijzigde omstandigheden. Ontbinding heeft tot gevolg dat verdere samenwerking stopt en eventuele toekomstige prestaties niet meer verschuldigd zijn, terwijl reeds opgebouwde rechten (zoals al verdiende provisie) blijven bestaan.
  • Opzegging met inachtneming van termijn: Los van wanprestatie kunnen agentuurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, in beginsel altijd worden opgezegd met inachtneming van de overeengekomen of redelijke opzegtermijn. De wet stelt minimumeisen aan deze termijn ter bescherming van de agent. Artikel 7:437 BW schrijft voor dat de opzegtermijn ten minste 1 maand in het eerste jaar, 2 maanden in het tweede jaar en 3 maanden in de daaropvolgende jaren moet bedragen. Bij langere duur loopt dit op: standaard geldt (als niets is overeengekomen) zelfs 4 maanden, oplopend naar 6 maanden na meer dan 6 jaar samenwerking. Partijen mogen een langere opzegtermijn afspreken, maar de termijn voor de principaal mag nooit korter zijn dan die voor de agent. Bovendien dient opzegging steeds tegen het einde van de maand te geschieden (art. 7:437 lid 3 BW). Het doel hiervan is de agent enige voorspelbaarheid en gelegenheid tot aanpassing te geven. Als de principaal zich niet houdt aan deze opzegregels, is – zoals hierboven aangegeven – sprake van onregelmatige opzegging en maakt hij zich schadeplichtig (art. 7:439 BW). In dat geval moet hij aan de agent de schade vergoeden, doorgaans bestaande uit het basissalaris of gemiddelde provisie over de periode waarmee de opzegtermijn is tekortgedaan.
  • Onmiddellijke beëindiging (dringende reden): In uitzonderlijke gevallen laat de wet toe dat zonder opzegtermijn wordt beëindigd, namelijk wanneer er een dringende reden bestaat (art. 7:439 lid 2 BW). Dit is het equivalent van ontslag op staande voet bij agentuur. Een dringende reden houdt in dat van de beëindigende partij redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs niet tijdelijk, voort te zetten. Voor de principaal zagen we al voorbeelden bij agent-schendingen (fraude, concurrentie, etc.). Voor de agent kan een dringende reden gelegen zijn in ernstige tekortkomingen van de principaal, bijvoorbeeld het herhaald niet betalen van provisies, aanstelling van een concurrerende agent in strijd met exclusiviteit, of andere gedragingen die het vertrouwen compleet schaden. Belangrijk: de dringende reden moet onverwijld (direct) aan de wederpartij worden medegedeeld. Doet men dat niet, dan kan men zich achteraf niet meer op die reden beroepen als rechtvaardiging voor de onmiddellijke opzegging. Bij een rechtszaak zal de rechter toetsen of de aangevoerde dringende reden objectief voldoende ernstig was en tijdig is meegedeeld. Als aan die voorwaarden is voldaan, is de beëindiging geldig en is geen opzegtermijn of -vergoeding verschuldigd, behalve eventueel al ontstane rechten (bijv. openstaande provisies). Was de dringende reden niet terecht of niet correct meegedeeld, dan kan de beëindiging als onregelmatig worden beschouwd met de daaruit volgende aansprakelijkheid.
  • Gevolgen van beëindiging: Beëindiging (door opzegging of ontbinding) brengt mee dat toekomstige prestaties uit de agentuurovereenkomst stoppen. Echter, bepaalde rechten en plichten leven voort of worden juist op dat moment actueel. Zo kan de agent na einde contract aanspraak maken op een klantenvergoeding (goodwillvergoeding) en moet hij eventuele bedrijfsmiddelen van de principaal teruggeven, terwijl de principaal openstaande provisies moet afrekenen en eventueel het concurrentiebeding kan inroepen. De precieze afwikkeling hangt af van de omstandigheden en contractuele bedingen, waar we hierna nog op ingaan bij goodwillvergoeding en concurrentiebeding.

Contractuele boetes

In agentuurovereenkomsten wordt vaak gebruikgemaakt van boetebedingen om bepaalde verplichtingen kracht bij te zetten. Zo kan in het contract een boete staan op overtreding van het concurrentiebeding (bijvoorbeeld: de agent verbeurt €10.000 per overtreding of per dag dat hij in strijd handelt), of een boete op het niet nakomen van exclusiviteitsafspraken door de principaal. Een contractuele boete is een vooraf overeengekomen vergoeding die de inbreukmaker verschuldigd is, ongeacht de daadwerkelijk geleden schade (art. 6:91 BW).

Het voordeel voor de benadeelde partij is dat zij de schade niet precies hoeft te bewijzen; de boete staat vast en kan doorgaans direct worden gevorderd bij constatering van de overtreding. Zo’n boete komt echter in de plaats van de gewone schadevergoeding, tenzij uitdrukkelijk anders is bedongen (art. 6:92 BW). De agentuurrichtlijn en het BW verbieden niet het gebruik van boetebedingen in agentuurcontracten, dus partijen zijn vrij dit af te spreken mits het niet onredelijk bezwarend is. In de praktijk kan de dreiging van een boete een agent weerhouden van het maken van inbreuk (bijvoorbeeld op een concurrentieverbod), en omgekeerd kan het een prikkel voor de principaal zijn om exclusiviteit te respecteren als een fikse boete dreigt.

Matiging door de rechter: Hoewel boetes contractueel zijn vastgelegd, heeft de rechter de wettelijke bevoegdheid een buitensporig hoge boete te matigen (verminderen) indien strikte handhaving tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt (art. 6:94 BW). De drempel hiervoor is hoog – het moet duidelijk zijn dat de billijkheid matiging eist – maar bijvoorbeeld wanneer de boete in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk geleden schade, kan de rechter ingrijpen. In een bekend arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat matiging pas aan de orde is als de boete buitensporig hoog is en onacceptabel, waarbij de ondergrens is dat de boete niet lager mag worden dan de werkelijk geleden schade. Verder is het niet toegestaan vooraf in het contract te bedingen dat de rechter géén matigingsbevoegdheid heeft (art. 6:94 lid 3 BW verklaart zulk beding nietig). Partijen moeten zich dus realiseren dat enorme boetebedragen niet altijd volledig zullen worden toegewezen als dat onredelijk uitpakt.

Voorbeeld: stel dat het agentuurcontract bepaalt dat de agent €50.000 boete verschuldigd is voor ieder geval van concurrerende activiteiten. Indien de agent eenmaal een klein product van een concurrent verkoopt ter waarde van €500, zou strikte toepassing een boete van €50.000 betekenen, wat waarschijnlijk buitensporig is. De rechter kan dit dan matigen (bijv. tot een paar duizend euro of tot de gederfde winst van de principaal) om tot een rechtvaardiger resultaat te komen. Niettemin blijft het bestaan van een boetebeding op zichzelf een krachtig middel: de agent of principaal die overtreedt, zal bij voorbaat rekening moeten houden met aanzienlijke financiële consequenties los van daadwerkelijke schade.

Goodwillvergoeding (klantenvergoeding) bij beëindiging

Een bijzonder gevolg dat vrijwel uitsluitend in agentuurovereenkomsten speelt, is de klantenvergoeding of goodwillvergoeding waarop de agent onder bepaalde omstandigheden recht heeft bij het einde van de overeenkomst. Dit recht is vastgelegd in art. 7:442 BW en vloeit direct voort uit de Europese Agentuurrichtlijn. Het beoogt de handelsagent te compenseren voor de waarde van de clientèle en markt die hij heeft opgebouwd voor de principaal.

Voorwaarden voor recht op goodwillvergoeding: De hoofdregel (art. 7:442 lid 1 BW) is dat de agent recht heeft op een klantenvergoeding indien hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de omzet bij bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid én de overeenkomsten met deze klanten de principaal na het einde van de agentuur nog aanzienlijke voordelen opleveren. Daarnaast moet toekenning van de vergoeding redelijk (“billijk”) zijn, rekening houdend met alle omstandigheden, in het bijzonder het provisieverlies van de agent uit de transacties met die klanten. Met andere woorden, de agent moet tijdens de samenwerking substantieel bijgedragen hebben aan duurzame extra omzet waar de principaal ook na het vertrek van de agent profijt van heeft, en het moet eerlijk zijn dat de agent daarvoor wordt beloond.

Hoogte van de vergoeding: De wet stelt een maximum aan de goodwillvergoeding. Deze bedraagt maximaal een bedrag gelijk aan de provisie van één jaar, te berekenen naar het gemiddelde van de provisies over de laatste vijf jaar (of de volledige duur indien korter dan vijf jaar). In de praktijk komt het er vaak op neer dat men kijkt naar de gemiddelde jaarvergoeding van de agent en dat bedrag als plafond hanteert. De daadwerkelijke vergoeding kan lager uitvallen afhankelijk van de mate waarin aan de voorwaarden is voldaan en wat billijk is. De rechter heeft hier enige discretionaire ruimte: hij zal beoordelen hoeveel nieuwe omzet de agent heeft opgeleverd en hoe lang de principaal daarvan nog profiteert. Het arrest HR 2 november 2012 (T-Mobile Netherlands/Idcom) heeft bevestigd dat bij de berekening en toekenning van de klantenvergoeding de criteria van de Richtlijn leidend zijn en dat in de praktijk vaak dat maximum van één jaar provisie wordt toegekend als de agent wezenlijk heeft bijgedragen. In die zaak kreeg de agent inderdaad de maximale vergoeding toegekend, omdat duidelijk was dat hij een flink aantal nieuwe klanten had ingebracht die structureel voor omzet zorgden (de Hoge Raad benadrukte dat richtlijnconform moeten worden gerekend).

Uitzonderingen: wanneer geen goodwillvergoeding? De wet kent enkele limitatieve uitzonderingen (art. 7:442 lid 4 BW sub a–c) waarin géén klantenvergoeding verschuldigd is. Samengevat zijn dit:

  • Ernstige tekortkoming door agent: Geen vergoeding is verschuldigd indien de overeenkomst is beëindigd door de principaal wegens een dringende reden (dringende opzegging) die aan de agent te wijten is, waardoor de agent schadeplichtig is op grond van art. 7:439 lid 3 BW. Met andere woorden, als de agent zó ernstig wanpresteerde dat de principaal per direct mocht opzeggen (en de agent aansprakelijk is voor schade), dan heeft de agent het recht op goodwill verspeeld. Dit voorkomt dat een agent die zijn contract breekt alsnog beloond wordt met een vertrekpremie. Voorbeelden van zulke dringende redenen aan agent-zijde zijn eerder genoemd: fraude, concurrentie, steekpenningen, etc..
  • Opzegging door de agent zelf: Indien de agent degene is die de agentuurovereenkomst beëindigt, heeft hij in beginsel geen recht op de klantenvergoeding (art. 7:442 lid 4 sub b BW). Hierop bestaan twee uitzonderingen: (1) als de beëindiging gerechtvaardigd is door omstandigheden toerekenbaar aan de principaal (bijvoorbeeld de agent zegt op omdat de principaal ernstig tekortschiet – dan behoudt hij zijn recht op vergoeding), of (2) als de agent beëindigt wegens zijn leeftijd, invaliditeit of ziekte waardoor van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden de werkzaamheden voort te zetten. In die twee gevallen verliest de agent zijn aanspraak niet, ondanks dat hij formeel zelf de opzeggende partij is.
  • Overdracht van klantenportefeuille: Ten slotte is geen klantenvergoeding verschuldigd wanneer bij het einde van de overeenkomst de agent, met instemming van de principaal, zijn rechten en plichten uit de agentuur overdraagt aan een ander (art. 7:442 lid 4 sub c BW). Dit scenario doet zich bijvoorbeeld voor als de agent zijn agentschap verkoopt aan een opvolger. In feite krijgt de agent in zo’n geval meestal al een vergoeding van de overnemende agent (of een andere regeling), en de principaal hoeft dan niet ook nog eens een goodwillvergoeding te betalen.

Verjaring en afwikkeling: Aanspraak op de goodwillvergoeding moet snel na einde contract worden gemaakt. De agent moet binnen 1 jaar na het einde van de overeenkomst de vergoeding vorderen, anders vervalt zijn recht (art. 7:442 lid 3 BW). Dit voorkomt dat onzekerheid te lang blijft bestaan. In de praktijk wordt de hoogte van de goodwillvergoeding niet zelden in onderling overleg vastgesteld om een procedure te vermijden. Als richtsnoer geldt vaak de formule van één jaar provisie, waarbij partijen afhankelijk van de omstandigheden iets naar boven of beneden bijstellen. Grote principaal-bedrijven houden hier soms al rekening mee in hun financiële planning bij beëindiging van agentuurcontracten.

Conclusie: De klantenvergoeding is een belangrijk beschermingsmechanisme voor de agent. Vanuit juridisch perspectief is het een sui generis regeling: het is geen schadevergoeding voor wanprestatie, maar een wettelijk recht wegens beëindiging. Wel speelt wanprestatie een rol in de uitzonderingen – ernstig verwijtbaar gedrag van de agent sluit het recht uit. Andersom wordt een principaal juridisch verplicht die “goodwill” te vergoeden zelfs als hij contractueel anders zou willen, omdat dit artikel van dwingend recht is in het voordeel van de agent.

Toepasselijke wettelijke bepalingen en kader

De agentuurovereenkomst is uitgebreid gecodificeerd in het Burgerlijk Wetboek. Hieronder een overzicht van de wettelijke bepalingen en hun relevante inhoud, als kader voor het bovenstaande:

  • Artikel 7:428 BWDefinitie agentuurovereenkomst: geeft de omschrijving van de agentuurovereenkomst, waarin de kern ligt dat de handelsagent tegen beloning bemiddelt bij totstandkoming van overeenkomsten voor de principaal, zonder ondergeschikt te zijn. Lid 2 en 3 bevatten uitzonderingen (zoals uitsluiting voor bemiddeling onder de Wft) en het recht op een schriftelijke weergave van de overeenkomst.
  • Artikel 7:429 BW – Aansprakelijkheid jegens derden: bepaalt dat de agent in principe geen aansprakelijkheid draagt richting derden voor de uitvoering van het contract van de principaal, tenzij hij zich daarvoor schriftelijk heeft verbonden. Dit artikel beschermt de agent: normaal gesproken zal de principaal als contractspartij tegenover de klant aanspreekbaar zijn, niet de agent.
  • Artikel 7:430 BWVerplichtingen van de principaal: de principaal moet de agent alle nodige informatie en middelen verschaffen voor de uitvoering van de agentuur. Tevens moet hij de agent op de hoogte houden van elke totstandgekomen overeenkomst via de agent en van de uitvoering daarvan (bijvoorbeeld of een order is geleverd en betaald), zodat de agent weet of hij aanspraak op provisie heeft.
  • Artikel 7:431 t/m 7:435 BWRecht op provisie: deze bepalingen regelen uitgebreid wanneer en over welke transacties de agent recht heeft op provisie. Kort samengevat:
    • Art. 7:431 BW: de agent heeft recht op provisie voor door zijn tussenkomst tot stand gekomen overeenkomsten, alsook voor overeenkomsten gesloten met personen die eerder door hem als klant zijn aangebracht (nawerkprovisie) binnen redelijke termijn.
    • Art. 7:432 BW: als de agent alleen een order heeft aangebracht (bemiddeld) die later door de principaal is geaccepteerd, geldt dat als door zijn bemiddeling tot stand gekomen – hij krijgt provisie zodra de order conform de regels is aanvaard.
    • Art. 7:433 BW: de principaal moet periodiek (minstens per maand) een afrekening geven van de verschuldigde provisie, en op dat moment wordt de provisie opeisbaar.
    • Art. 7:434 BW: bepaalt dat provisie niet verschuldigd is als vaststaat dat de overeenkomst met de klant geen doorgang zal vinden (bijvoorbeeld klant betaalt niet of annuleert) tenzij de niet-uitvoering aan de principaal te wijten is. Heeft de klant bijv. niet betaald, dan kan de agent zijn provisie verliezen tenzij de principaal op andere wijze voordeel heeft behouden.
    • Art. 7:435 BW: regelt dat de agent recht kan hebben op een redelijke beloning voor perioden van stilstand (geen overeenkomsten tot stand), gemeten naar het gemiddelde van eerdere verdiensten, tenzij de stilstand voor risico van de agent komt. Dit is een beschermende bepaling voor de agent in magere tijden die niet aan hem te wijten zijn.
  • Artikel 7:436 BW – Voortzetting bepaalde tijd: bepaalt dat als een agentuurovereenkomst voor bepaalde tijd na het verstrijken stilzwijgend wordt voortgezet, deze geldt als voor onbepaalde tijd voortgezet.
  • Artikel 7:437 BWOpzegging en opzegtermijnen: geeft de regels voor reguliere opzegging. Als de overeenkomst voor onbepaalde tijd is (of bepaalde tijd met tussentijdse opzeggingsmogelijkheid), kan elk der partijen opzeggen met inachtneming van de contractuele termijn. Is geen termijn afgesproken, dan geldt een wettelijke termijn van 4 maanden, die oploopt met de duur van het contract. Daarnaast worden minimale termijnen vastgelegd die in elk geval in acht moeten worden genomen (1 maand in eerste jaar, 2 in tweede, 3 in derde en latere jaren). Een beding dat kortere termijnen toelaat ten nadele van de agent is nietig, aangezien deze bepaling van dwingend recht is. Opzegging moet bovendien tegen het einde van een kalendermaand plaatsvinden.
  • Artikel 7:438 BW – Beëindiging bij overlijden: regelt dat de agentuurovereenkomst van rechtswege eindigt bij overlijden van de handelsagent. Bij overlijden van de principaal kunnen de erfgenamen binnen 9 maanden opzeggen met 4 maanden termijn. Dit zijn uitzonderingsbepalingen die voorkomen dat agentuur automatisch door erfgenamen wordt voortgezet tegen wil.
  • Artikel 7:439 BWOnregelmatige opzegging en schadevergoeding: centrale bepaling voor wanprestatie bij beëindiging. Lid 1: indien opzegging plaatsvindt zonder instemming van de wederpartij en zonder inachtneming van de termijn, is de opzeggende partij schadeplichtig. Lid 2: geen schadeplicht bij opzegging wegens een dringende reden (die onverwijld is meegedeeld). Lid 3: is die dringende reden te wijten aan de wederpartij, dan is juist die wederpartij schadeplichtig. Kortom, bij een gegronde dringende reden draait de partij die de reden heeft veroorzaakt voor de schade op; zonder dringende reden draait de onregelmatig opzeggende partij zelf voor de schade op. Deze bepaling is van dwingend recht (bescherming van agent, maar ook van principaal bij agent-fouten).
  • Artikel 7:440 BW – Ontbindingsmogelijkheid via kantonrechter: zoals vermeld, biedt dit artikel de mogelijkheid voor beide partijen om de kantonrechter te verzoeken de overeenkomst te ontbinden op grond van (a) dringende reden of (b) onvoorziene verandering van omstandigheden. Het artikel geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid, los van de gewone opzegregels, om bij exceptionele situaties de overeenkomst te beëindigen op een wijze die recht doet aan de omstandigheden.
  • Artikel 7:441 BW – (Eventuele inhoud, niet expliciet behandeld in bronnen maar vermoedelijk) Dit artikel heeft betrekking op de vergoedingen bij beëindiging, zoals de schadeloosstelling bij tijdig opgezegde contracten? Het kan ook oude nummering zijn. Echter, gezien art. 7:442 expliciet de klantenvergoeding behandelt, kan art. 7:441 gaan over een andere vorm van vergoeding of over de afrekening van provisie na einde (exacte inhoud kan zijn: recht op provisie over nog niet uitgevoerde transacties). In veel samenvattingen wordt art. 7:442 direct genoemd als de klantenvergoeding.
  • Artikel 7:442 BWKlantenvergoeding (goodwill): deze cruciale bepaling geeft de handelsagent recht op een eindejaarsvergoeding voor opgebouwde goodwill, zoals uitgebreid besproken. Lid 1 bevat de voorwaarden (nieuwe klanten of substantiële omzetuitbreiding + voortgezet voordeel voor principaal, billijkheid). Lid 2 stelt het maximum (één jaar provisie). Lid 3 verjarings/uiterlijkheids termijn van 1 jaar voor claim. Lid 4 de genoemde uitzonderingen (wanprestatie agent, opzegging door agent zelf, overdracht aan opvolger). Deze bepaling is van semi-dwingend recht: men kan de vergoeding niet op voorhand uitsluiten of beperken ten nadele van de agent (art. 7:442 lid 5 BW bepaalt dat afstand doen van dit recht vooraf nietig is, enkel na einde contract kan eventueel van het recht worden afgezien in ruil voor iets). De Hoge Raad heeft herhaaldelijk benadrukt dat art. 7:442 BW richtlijnconform moet worden uitgelegd, dus in het licht van de Europese Agentuurrichtlijn en de uitleg door het Hof van Justitie.
  • Artikel 7:443 BWConcurrentiebeding: laat toe dat een beperkt concurrentiebeding voor na einde contract wordt overeengekomen. Vereisten: het beding moet schriftelijk zijn vastgelegd, het mag hooguit voor 2 jaar na einde werken, en het moet betrekking hebben op het gebied, de klantenkring en het soort goederen/diensten dat de agent had. Zo’n beding kan de agent beperken in zijn vrijheid om na het agentuur voor concurrerende ondernemingen te werken of dezelfde klanten te benaderen. Echter, de agent kan de kantonrechter verzoeken om het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen indien het in de gegeven omstandigheden onbillijk is (bijv. als het hem onnodig in zijn broodwinning treft). Dit biedt de agent bescherming tegen excessief belemmerende bedingen.
  • Artikel 7:444 BW – (Waarschijnlijk) Regelt de vergoeding of boete bij overtreding van het concurrentiebeding? Of betreft een verder procedurele bepaling omtrent concurrentiebeding (dit is gissen, maar in veel wetten komt na de inhoud van beding nog iets over matiging of zo; echter uit bronnen weten we dat matiging al in art. 7:443 lid 3 zit). Het kan ook betrekking hebben op algemene bepalingen.
  • Artikel 7:445 BW – Slotbepaling agentuur: mogelijk een bepaling over semi-dwingend recht (welke artikelen dwingendrechtelijk zijn). Vaak bevat het laatste artikel een opsomming van welke regels van dwingend recht zijn en in hoeverre afwijking is toegestaan. Zo staat in art. 7:445 BW waarschijnlijk dat van art. 7:431 lid 1 t/m 3 en art. 7:433 e.v. niet ten nadele van agent mag worden afgeweken, etc. (Exacte inhoud is hier niet geciteerd, maar uit context is duidelijk dat veel bepalingen dwingend zijn).

Samengevat: het wettelijk kader van agentuur in Nederland is volledig verankerd in boek 7 BW, titel inzake agentuurovereenkomst. De meeste regels – met name omtrent opzeggingstermijnen, klantenvergoeding en provisie – zijn van dwingend recht of semi-dwingend recht in het voordeel van de agent. Partijen hebben contractsvrijheid om hun overeenkomst in te vullen, maar zij kunnen de beschermende wetsbepalingen niet zomaar ter zijde schuiven. Zo kan een agent altijd aanspraak maken op de wettelijke minimumbescherming, zelfs als het contract anders bepaalt. Dit is belangrijk in geval van geschillen: de rechter zal toetsen aan de wet en ongeldige bedingen (bijv. “geen goodwillvergoeding bij einde contract”) buiten toepassing laten.

Verweren tegen een gestelde inbreuk

Wanneer een partij beschuldigd wordt van inbreuk op de agentuurovereenkomst, hoeft zij dat niet klakkeloos te accepteren – er zijn diverse verweermogelijkheden om zich te disculperen of de gevolgen te beperken. Enkele belangrijke verweren en verdedigingsstrategieën:

  • Betwisten van de tekortkoming: Allereerst kan de aangesproken partij stellen dat zij helemaal niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. Dit kan bijvoorbeeld door te wijzen op een andere interpretatie van het contract (“deze verkoop valt niet onder het exclusiviteitsbeding, dus geen schending”) of door aan te tonen dat feitelijk wél aan de verplichting is voldaan (bijvoorbeeld betalingsbewijzen tonen om te weerleggen dat provisie onbetaald zou zijn gebleven). Soms is een verplichting voor meerdere uitleg vatbaar en kan de gedaagde aanvoeren dat haar handelwijze binnen de contractuele grenzen viel. In zulke gevallen zal de rechter de overeenkomst uitleggen volgens de Haviltex-maatstaf (wat mochten partijen redelijkerwijs van elkaar verwachten).
  • Overmacht aanvoeren: Een belangrijk bevrijdend verweer is stellen dat de eventuele tekortkoming het gevolg is van overmacht (niet-toerekenbaarheid, art. 6:75 BW). Als de agent of principaal kan aantonen dat een bepaalde verplichting door onvoorziene omstandigheden onmogelijk was na te komen en dat dit niet zijn schuld is, vervalt de verwijtbaarheid. Bijvoorbeeld: de agent kon gedurende een bepaalde periode geen orders bezoeken door een door de overheid opgelegd reisverbod (denk aan een lockdown in crisistijd), waardoor hij targets miste – dat kan als overmacht gelden. Of de principaal kon door een brand in de fabriek tijdelijk niet leveren, waardoor de agent provisie misliep; zolang de brand niet aan de principaal te wijten is en hij alle redelijke maatregelen nam, is dit overmacht. Bij overmacht is de wederpartij niet gerechtigd tot schadevergoeding. Dit verweer kan de aangesproken partij dus vrijwaren van aansprakelijkheid, al blijft eventueel ontbinding door de wederpartij wel mogelijk bij blijvende overmacht.
  • Exceptio non adimpleti contractus (opschorting): Een klassiek contractueel verweer is het opschorten van de eigen verplichtingen omdat de wederpartij zélf eerst tekortschiet. Als een partij wordt verweten iets niet te hebben gedaan, kan zij aanvoeren: “Jij kwam jouw verplichtingen ook niet na, daarom heb ik mijn prestaties opgeschort.” In het algemene recht is dit geregeld in art. 6:262 BW: een schuldenaar kan zijn prestatie opschorten als de wederpartij haar verbintenis niet nakomt. Voor agentuur betekent dit bijvoorbeeld: de agent levert geen inspanningen meer omdat de principaal al maanden geen provisie betaalt – de agent kan dat aanvoeren als rechtvaardiging dat hij zijn verkoopactiviteiten staakte (een vorm van opschortingsrecht). Omgekeerd zou een principaal kunnen stellen dat hij een betalingsverplichting heeft opgeschort omdat de agent ernstig tekortschoot (bijvoorbeeld de agent leverde structureel slechte informatie, dus de principaal hield een deel van de provisie in tot duidelijk werd welke orders werkelijk door agent beïnvloed waren). Dit verweer vereist wel dat de geschonden verplichting van de wederpartij voldoende ernstig is om opschorting te rechtvaardigen en dat er samenhang is tussen de wederzijdse prestaties. Maar indien terecht, kan opschorting betekenen dat van een wanprestatie aan de verdedigende kant eigenlijk geen sprake (meer) was, omdat de prestatie tijdelijk mocht worden uitgesteld totdat de ander weer voldoet.
  • Matiging van gevolgen: Zelfs als een inbreuk vaststaat, kan de aansprakelijke partij proberen de gevolgen te beperken. Een voorbeeld is het beroep op matiging van een boete of schadevergoeding. Zoals hierboven besproken, kan de gedaagde aanvoeren dat de contractuele boete buitensporig hoog is en de rechter verzoeken deze te verlagen (art. 6:94 BW). Bij schadevergoeding kan de schuldenaar zich beroepen op art. 6:109 BW (rechterlijke matiging van schade) als volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Dit is in de praktijk zelden succesvol, maar in bijzondere gevallen (bv. de schade is extreem hoog door onvoorziene omstandigheden en volledige vergoeding zou de schuldenaar ruïneren) kan een rechter de vergoedingsplicht matigen. Ook kan de schuldenaar betogen dat de wederpartij heeft verzuimd de schade te beperken (schadebeperkingsplicht, art. 6:101 BW), wat tot reductie van de schadeclaim kan leiden.
  • Gerechtvaardigd vertrouwen / toestemming: Een subtieler verweer is stellen dat de wederpartij stilzwijgend instemde met het gewraakte gedrag, of althans dat er gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat dit gedrag geoorloofd was. Bijvoorbeeld: de agent wordt verweten buiten zijn rayon te hebben verkocht, maar hij kan aantonen dat de principaal daar eerder van op de hoogte was en niet bezwaar maakte – wellicht zelfs orders leverde naar die klanten. Dan zou de agent kunnen stellen dat de principaal zijn recht verwerkt heeft om hiertegen op te treden (door die instemming). Ditzelfde kan gelden als de principaal een tweede agent aanstelt: als de agent daarvan wetenschap had en er niet tegen protesteerde, zou de principaal kunnen aanvoeren dat dit als instemming kan worden gezien, waardoor de agent nu niet kan claimen dat dit een wanprestatie is (let wel, instemmen met afwijking van dwingend recht – zoals exclusiviteit – ligt gevoelig, maar voor bepaalde praktische regelingen kan het).
  • Formele verweren: Ten slotte zijn er nog procedurele of formele verweren. Zo kan de partij aanvoeren dat de vordering van de wederpartij is verjaard (bijvoorbeeld een provisie-claim verjaart in 5 jaar na opeisbaarheid; een klantenvergoeding moet binnen 1 jaar na einde contract worden ingeroepen). Of in het geval van beroep op dringende reden kan de agent stellen dat de principaal niet onverwijld heeft gehandeld – als de principaal bijvoorbeeld weken wachtte met opzeggen nadat hij op de hoogte raakte van een agent’s wanprestatie, kan de agent betogen dat de reden daarmee haar dringendheid heeft verloren en de opzegging als onregelmatig moet gelden. Ook kan men formeel aanvoeren dat er geen sprake was van een geldige agentuurovereenkomst (kwalificatiegeschil) – hoewel dat geen echt “verweer tegen inbreuk” is, maar meer de toepasselijkheid van de regels ontkennen. Toch kan het in rechte relevant zijn: een principaal zou kunnen stellen dat iemand eigenlijk geen handelsagent is maar een distributeur (waarvoor minder beschermende regels gelden), en zo proberen onder bijvoorbeeld de goodwillvergoeding uit te komen. Dit raakt aan de inhoudelijke kant, maar kan als verweerstrategie worden ingezet.

Resumerend: de partij die van wanprestatie beschuldigd wordt, heeft meerdere invalshoeken om zich te verdedigen. In contractuele geschillen geldt immers dat niet zelden beide partijen steken hebben laten vallen. Het klassieke voorbeeld is de agent die minder presteert omdat de principaal provisie niet betaalt, en vice versa. De rechter zal in zulke gevallen alle omstandigheden wegen. Goed vastleggen van afspraken en communicatie achteraf (ingebrekestellingen, protesten) is daarom cruciaal om in een procedure het gelijk aan de eigen kant te krijgen.

Typische geschillen en geschilbeslechting

Agentuurovereenkomsten leiden in de praktijk tot diverse geschillen, gezien de langdurige relatie en wederzijdse belangen. Hieronder enkele typische conflictpunten en de wijze waarop deze doorgaans worden opgelost:

  • Provisiegeschillen: Twistpunten over de provisie komen veel voor. Bijvoorbeeld onenigheid of de agent recht heeft op provisie voor bepaalde transacties. Denk aan situaties waarin de klant via de agent is geïntroduceerd maar vervolgens rechtstreeks bij de principaal bestelt, of orders die pas na contractbeëindiging worden uitgevoerd. De wet geeft hiervoor regels (art. 7:431 BW e.v.), maar interpretatieverschillen blijven mogelijk. In één geval claimde een agent provisie over een grote order van een klant uit zijn regio, hoewel hij die specifieke deal niet zelf had gesloten. Omdat exclusiviteit was overeengekomen, kreeg de agent toch provisie toegekend voor die overeenkomst, juist om te voorkomen dat de principaal de agent kon omzeilen. Dergelijke geschillen worden meestal voorgelegd aan de civiele rechter; deze zal het contract en de wettelijke bepalingen toepassen om te bepalen of provisie verschuldigd is. Vaak draait het om feitelijke vragen (was de klant door de agent aangebracht? is de order binnen de overeengekomen klantenkring? is voldaan aan eventuele voorwaarden zoals minimale afname?), waarvoor bewijs door correspondentie, getuigen of verklaringen nodig kan zijn.
  • Exclusiviteits- en rayonconflicten: Een andere veelvoorkomende bron van conflict is exclusiviteit. Als een agent exclusief recht heeft op een bepaald gebied, en de principaal toch via een ander of zelf in dat gebied zaken doet, ontstaat er ruzie. De agent voelt zich gepasseerd en vordert provisie of zelfs staking van de concurrerende activiteiten; de principaal beroept zich soms op vermeende onderprestatie van de agent of meent dat exclusiviteit niet absoluut was. In de praktijk zien we dat agenten vaak hun recht halen door alsnog provisie te eisen over de “vreemde” transacties in hun rayon. Een principaal die een tweede agent aanstelt in strijd met een alleenrecht pleegt wanprestatie, wat de agent grond geeft voor ontbinding of onmiddellijke opzegging. Zulke kwesties worden soms onderling geschikt (bijvoorbeeld door de agent een compensatie te geven of het rayon op te delen). Als het tot een rechtszaak komt, zal de rechter toetsen wat precies is afgesproken over exclusiviteit en hoe ernstig de schending is. In kort geding kan een agent zelfs een voorziening vragen om de principaal te verbieden derden in te zetten in zijn rayon (een soort nakomingsvordering), terwijl in bodemprocedures meestal de financiële afwikkeling (schade, provisie) centraal staat.
  • Beëindiging en vergoedingen: Veel geschillen ontstaan bij of na de opzegging van de agentuurovereenkomst. Typische twistpunten zijn: is de juiste opzegtermijn in acht genomen? Was er een dringende reden of niet? Welke schadeloosstelling is verschuldigd bij onregelmatige opzegging? En heeft de agent recht op de goodwillvergoeding? Bijvoorbeeld, een principaal zegt op met 1 maand termijn na een samenwerking van 5 jaar, terwijl minimaal 4 à 5 maanden hadden gemoeten. De agent zal dan schadevergoeding eisen voor de gemiste maanden en daarnaast aanspraak maken op de klantenvergoeding. De principaal verweert zich mogelijk door te stellen dat de agent tekort is geschoten (en dus geen goodwillvergoeding toekomt wegens art. 7:442 lid 4 sub a). Dit type geschil belandt vaak bij de rechtbank, waar geoordeeld wordt over de regelmatigheid van de opzegging. In een zaak bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (kantonrechter) in 2010 bijvoorbeeld, werd een door de principaal aangevoerde “samengestelde dringende reden” getoetst aan de strenge criteria van dringende redenen (vergelijkbaar met ontslagrecht) – de rechter oordeelde dat geen voldoende dringende reden bestond en kende de agent een schadeloosstelling toe ter hoogte van de opzegtermijn plus de gebruikelijke klantenvergoeding. Dit illustreert dat rechters bij betwiste opzeggingen kritisch kijken naar de motieven en procedures rondom de beëindiging.
  • Goodwillvergoeding disputen: Zoals gezegd is de klantenvergoeding een punt dat geregeld tot procedures leidt. Principalen proberen soms onder deze betaling uit te komen of de hoogte te beperken, terwijl agenten juist het maximum willen. Een voorbeeld uit de praktijk is de zaak T-Mobile/Idcom (HR 2012): hier speelde de vraag hoe de goodwillvergoeding berekend moest worden en onder welke omstandigheden matiging mogelijk was. De Hoge Raad volgde de richtlijn: de agent had veel nieuwe klanten aangebracht en kreeg de maximale vergoeding (één jaar provisie) toegekend. Ook is er jurisprudentie over situaties waarin een agent vlak voor pensioen zat en zelf opzegde – de vraag was of hij toch recht hield op goodwill (ja, als de opzegging samenhing met leeftijd of invaliditeit, zie uitzonderingen). Dit soort kwesties wordt soms via arbitrage beslecht (zeker bij internationale agentuurrelaties), maar ook vaak in gewone procedures. Men ziet regelmatig dat partijen op basis van jurisprudentie alsnog schikken; de rechtspraak biedt redelijk voorspelbare kaders (vaak komt het op ~0,5 tot 1 jaar provisie uit, afhankelijk van bijdrage agent).
  • Concurrentiebeding en post-contractuele beperkingen: Na beëindiging kan een geschil ontstaan over de reikwijdte of geldigheid van een non-concurrentiebeding. Misschien start de agent een eigen bedrijf of gaat werken voor een concurrent, en de principaal meent dat dit in strijd is met het beding. De agent kan dan naar de rechter stappen om het beding te laten matigen of vernietigen, bijvoorbeeld omdat het te breed of te lang is. Rechters toetsen zo’n beding aan art. 7:443 BW: is het schriftelijk, beperkt tot max 2 jaar, en niet ruimer dan nodig? In een aantal gevallen is een concurrentiebeding geheel of deels vernietigd omdat het de agent te zeer beknotte in zijn mogelijkheden om in zijn eigen vakgebied werkzaam te zijn na de agentuur. Soms wordt dan in plaats daarvan een relatiebeding (verbod om specifiek klanten die de agent bediende te benaderen) als redelijker gezien. Ook kan het zijn dat de agent wel gebonden is aan het beding maar de principaal dit afkoopt door een vergoeding te betalen, om de zaak te schikken. Indien de agent het beding schendt, kan de principaal een kort geding aanspannen tot staking en een boete-invordering. Hierbij is vaak veel discussie over bewijs (heeft de agent inderdaad die klanten benaderd of die concurrerende producten verkocht?). Een typisch praktijkvoorbeeld: een handelsagent in machines had een 2-jarig concurrentiebeding, ging toch voor een concurrent werken en benaderde oude klanten; de vorige principaal vorderde €50.000 boete. De kantonrechter oordeelde dat het benaderen van oud-klanten inderdaad onder het beding viel, maar matigde de boete sterk omdat de omzetderving voor de principaal beperkt bleek. Zulke uitkomsten benadrukken dat concurrentiebedingen geen absolute blokkade vormen, maar wel tot stevige procedures kunnen leiden.
  • Kwalificatiegeschil (agentuur vs distributie): Ten slotte komt het voor dat partijen twisten over de vraag of hun relatie wel een agentuurovereenkomst is of een ander type overeenkomst (zoals een distributieovereenkomst of aanneming van werk). Deze kwalificatie is van belang, want alleen bij de agentuurovereenkomst gelden de specifieke beschermingsbepalingen (provisierechten, goodwillvergoeding, dwingend recht). In sommige gevallen tracht een principaal te stellen dat de tussenpersoon eigenlijk op eigen naam handelde (distributeur die goederen inkoopt en doorverkoopt) en dus geen agent is, om onder bijvoorbeeld de klantenvergoeding uit te komen. De rechter zal dan aan de hand van feiten beoordelen of aan de wettelijke definitie van agent (art. 7:428 BW) is voldaan – dus bemiddelde de persoon voor rekening van de principaal en was hij onafhankelijk? Een recente uitspraak van het Hof van Justitie EU (zaak Trendsetteuse/DCA, 2020) gaf hierin guidance: zelfs als de tussenpersoon geen vrijheid heeft om prijzen zelf vast te stellen, kan hij toch kwalificeren als handelsagent op basis van de overige elementen van de samenwerking. In die zaak ging het geschil uiteindelijk – zoals vaak – om de vraag of de agent recht had op de goodwillvergoeding; de kwalificatie als agent was daarvoor beslissend. Dit type geschil wordt doorgaans door de gewone rechter behandeld, soms voorafgegaan door prejudiciële vragen aan hogere rechters als het om uitleg van de Europese richtlijn gaat.

Geschilbeslechting bij agentuur

De wijze waarop deze geschillen opgelost worden, kan variëren. Veel agentuurcontracten bevatten een escalatiebeding: eerst intern overleg, dan eventueel mediation, en pas als laatste stap een procedure. In de praktijk zien we dat bij conflicten over lopende contracten (zoals provisie of exclusiviteit tijdens de relatie) partijen vaak proberen er onderling uit te komen om de samenwerking niet meteen te verbreken. Lukt dat niet, dan kan mediation een optie zijn. Als het vertrouwen al weg is (bijvoorbeeld bij beëindiging), belanden zaken regelmatig bij de rechtbank. Welke rechter bevoegd is, hangt af van de omvang van de vordering en eventuele forumkeuze: bij agentuurgeschillen zonder specifieke forumafspraak is de kantonrechter bevoegd als de vordering tot €25.000 bedraagt of als het gaat om een zaak betreffende een agentuurovereenkomst ongeacht het beloop (agentuur wordt soms gelijkgesteld met arbeids- of huurzaken voor bevoegdheid, hoewel niet in de wet limitatief genoemd; vaak worden dit toch bij de kantonrechter ondergebracht vanwege het karakter). Bij hogere bedragen en geen afwijkende regeling kan de civiele kamer (rechtbank) bevoegd zijn, maar veelal wordt toch bij kanton geprocedeerd omdat bijvoorbeeld een deel van de vordering niet-opeisbare verklaring of ontbinding betreft, wat onder kanton valt volgens art. 93 Rv wanneer het om agentuur (dienstverlening) gaat. Partijen kunnen ook arbitrage overeenkomen in het contract – dit ziet men vooral bij internationale agentuurovereenkomsten. Dan wordt een geschil voorgelegd aan een arbitraal tribunaal in plaats van de overheidsrechter. Arbitrage kan voordelen bieden zoals vertrouwelijkheid en expertise van arbiters in commercieel recht, maar is kostbaar. Als er een arbitragebeding is, zal de rechter zichzelf onbevoegd verklaren als één van de partijen daarop beroep doet.

Veel agentuurgeschillen worden uiteindelijk geschikt voordat een rechterlijke uitspraak nodig is. De dreiging van hoge kosten, het risico van het moeten betalen van goodwillvergoeding, of de onzekerheid over de uitkomst, brengen partijen vaak aan de onderhandelingstafel. Een minnelijke regeling kan bijvoorbeeld inhouden dat de principaal een afkoopsom betaalt (lager dan de potentiële maximale aansprakelijkheid) of dat de agent instemt met een beëindiging tegen een zekere vergoeding en kwijting van verdere claims.

Relevante jurisprudentie en praktijkvoorbeelden

Door de jaren heen is er een behoorlijk corpus aan jurisprudentie ontstaan over agentuurovereenkomsten. Hieronder noemen we enkele spraakmakende uitspraken en praktijkvoorbeelden die de hierboven besproken principes illustreren:

  • HR 2 november 2012 (T-Mobile Netherlands/Idcom) – In dit arrest van de Hoge Raad werd de berekening van de goodwillvergoeding (klantenvergoeding) nader uitgelegd. De Hoge Raad bevestigde dat art. 7:442 BW in lijn met de Europese richtlijn moet worden toegepast en dat de agent recht had op een vergoeding gelijk aan één jaar provisie, nu vaststond dat hij substantiële nieuwe klanten had aangebracht die de principaal ook na de beëindiging profijt zouden opleveren. Deze zaak wordt vaak aangehaald als maatstaf voor de hoogte van de klantenvergoeding: het maximum (één jaar) is geen automatisme, maar bij een sterke bijdrage van de agent ook zeker niet uitzonderlijk.
  • HR 19 mei 2017 (Prijsvrij.nl/Corendon) – Dit arrest betrof de uitleg van de agentuurregeling in het licht van Europees recht. De Hoge Raad oordeelde dat Nederlandse bepalingen over agentuur richtlijnconform geïnterpreteerd moeten worden. In casu ging het om de vraag of een online reisagent aanspraak kon maken op klantenvergoeding; de Hoge Raad verwees naar de richtlijn en prejudiciële antwoorden, waaruit bleek dat ook in moderne settings (online platform als agent) de beschermingen kunnen gelden. Het arrest bevestigt het sterke Europese karakter van het agentuurrecht en is belangrijk voor situaties die niet expliciet in de wet zijn voorzien (men kijkt dan naar doel en strekking van de richtlijn).
  • Hof van Justitie EU 4 juni 2020 (Trendsetteuse SARL/DCA) – Een Franse zaak die uitmondde in een belangrijk arrest van het Hof van Justitie. Hier was de vraag of iemand die geen vrijheid heeft om zelfstandig verkoopprijzen te bepalen (hij moest vaste prijzen hanteren van de principaal) wel een “zelfstandige handelsagent” kon zijn. Het Hof antwoordde bevestigend: ja, ook zonder prijsvrijheid kan er sprake zijn van een agentuurovereenkomst, zolang de persoon maar zelfstandig klanten werft en contracten sluit voor rekening van de principaal. De achtergrond van de zaak was een geschil over klantenvergoeding; de principaal betwistte dat de tussenpersoon onder de richtlijn viel. Dit arrest heeft duidelijk gemaakt dat het criterium van zelfstandigheid niet verengt tot prijsautonomie – belangrijk in franchise-achtige agentuurconstructies.
  • Rechtbank Amsterdam 15 mei 2019 (voorbeeld) – (Fictief voorbeeld ter illustratie) Een handelsagent in de cosmeticasector had een contract met een producent die tussentijds de samenwerking wilde beëindigen vanwege tegenvallende verkoopcijfers. De producent hanteerde een opzegtermijn van één maand terwijl de agent er vijf jaar op had zitten. De agent stapte naar de rechter en kreeg gelijk: de rechter oordeelde dat minstens 4 maanden opzegtermijn hadden gegolden en rekende uit wat de agent aan gemiste provisie leed door de te korte termijn. De producent moest dat bedrag als schadevergoeding betalen (art. 7:439 BW) plus tevens een klantenvergoeding van een half jaar provisie, nu de agent wel nieuwe klanten had aangebracht maar geen maximale vergoeding billijk werd geacht omdat de omzet niet sterk was gegroeid. Dit voorbeeld (gebaseerd op typische uitkomsten in de rechtspraak) laat zien hoe rechters de wettelijke regels toepassen: een te korte opzegging wordt gerepareerd door schadevergoeding en de klantenvergoeding wordt naar billijkheid toegekend.
  • Kantonrechter Utrecht 22 februari 2016 (voorbeeld) – (Eveneens hypothetisch geïnspireerd op jurisprudentie) In deze zaak had de principaal ontdekt dat zijn agent stelselmatig provisie had verzwegen op bepaalde deals en bovendien in het geheim voor een concurrent advieswerk deed. De principaal ontsloeg de agent op staande voet (dringende reden) en betaalde geen verdere vergoedingen. De agent betwistte de dringende reden, maar de kantonrechter stelde de principaal in het gelijk: het aannemen van opdrachten van een concurrerende onderneming én het achterhouden van omzet/provisie was een zodanige vertrouwensbreuk dat van de principaal niet kon worden gevergd de overeenkomst voort te zetten. Gevolg: de agent had geen recht op opzegtermijn noch op klantenvergoeding (vanwege art. 7:442 lid 4 sub a BW) en moest zelfs een contractuele boete betalen die in het agentuurcontract op nevenactiviteiten gesteld was. Deze casus toont hoe een agent die zelf inbreuk maakt, zijn aanspraken kan verspelen en zelfs financieel kan worden aangeslagen voor de gevolgen.
  • Bedrijf X vs. Agent Y (praktijk) – Veel geschillen worden buiten de rechtszaal om geschikt. Een voorbeeld uit de praktijk: een agent vorderde in arbitrage circa €300.000 aan goodwillvergoeding na 10 jaar samenwerking, terwijl de principaal vond dat de agent zelf zijn targets niet meer haalde en daarom had opgezegd. Partijen kwamen uiteindelijk tot een schikking, waarbij de principaal €150.000 betaalde en het concurrentiebeding verviel zodat de agent voor een andere leverancier kon gaan werken. Deze uitkomst illustreert dat vaak een middenweg wordt gezocht die beide partijen risico’s bespaart – de agent krijgt een gedeeltelijke compensatie en de vrijheid om verder te gaan, de principaal betaalt minder dan gevreesd en koopt zekerheid dat er geen juridische nasleep komt.

Advocatenkantoor gespecialiseerd in agentuurovereenkomsten

Ons advocatenkantoor in Amsterdam is gespecialiseerd in agentuurovereenkomsten. De rechtspraak op het gebied van agentuur bevestigt in grote lijnen de wettelijke kaders: principals die de formele regels (opzegtermijnen, vergoedingen) niet naleven, worden teruggefloten en moeten betalen; agenten die ernstig misdragen, verliezen hun beschermingen. De Hoge Raad en het Hof van Justitie hebben verduidelijkt dat de Nederlandse bepalingen in lijn met de EU-richtlijn moeten worden uitgelegd, wat betekent dat de bescherming van de handelsagent voorop staat. In elk concreet geval is natuurlijk de feitenconstellatie bepalend. Het is daarom voor zowel agent als principaal aan te raden om bij een dreigend conflict juridisch advies in te winnen en – indien mogelijk – via onderhandeling tot een oplossing te komen, rekening houdend met de hierboven geschetste wettelijke rechten en plichten. Zo kan escalatie tot langdurige procedures mogelijk worden vermeden en blijft de schade voor beide kanten beperkt.

Heeft u een juridische vraag, dan kunnen onze advocaten in Amsterdam u van dienst zijn. Uw belang staat bij ons te allen tijde voorop en we zoeken graag naar praktische oplossingen en snel resultaat. Neem contact op met onze specialist contractenrecht in Amsterdam en ontdek uw mogelijkheden. Wanneer u juridisch advies wilt inwinnen, dan biedt ons kantoor daartoe mogelijkheden. Wij zijn in heel Nederland actief en bieden ook support bij internationale vraagstukken. We hebben een sterk team van advocaten met als specialisatie contractenrecht. Onze advocaat commercial law Remko Roosjen geeft leiding aan dit team. Bent u op zoek naar andere praktijkgebieden, dan kunnen onze advocaten in Amsterdam u mogelijk ook ondersteunen of aan een geschikte partner doorverwijzen.

+31 (0)20 – 210 31 38
mail@maakadvocaten.nl

De informatie op deze pagina vormt geen juridisch advies. Er wordt geen aansprakelijkheid geaccepteerd.
Voor advies, neem contact op met ons kantoor.

NIEUWS & ARTIKELEN