Ga naar de inhoud

Verbintenissenrecht

blokje-maak

hippisch recht: belangrijkste bepalingen en aandachtspunten

Inhoudsopgave

Het hippisch recht is geen vastomlijnd begrip. Onze advocaten voor hippisch recht krijgen te maken met uiteenlopende vragen. Vragen over de koop van een paard, aansprakelijkheid, maar ook fokovereenkomsten, of de opzegging van hippische contracten. Ons team van hippische advocaten geniet een sterke reputatie in de markt, en we zijn succesvol betrokken geweest bij de grootste hippische zaak die recent in Nederland plaatsvond (Totillas-zaak). In deze kennis bijdrage geven we een overzicht van de belangrijkste aspecten van het Nederlandse hippische recht, en zoomen we in op de wettelijke bepalingen waar deze zaken verankerd liggen. Heeft u meteen een prangende vraag? Neem dan contact op met Puck Hoendervanger, onze advocaat hippisch recht in Amsterdam.

Eigendom van paarden (Paardeneigendom)

Een paard is juridisch een roerende zaak, maar met bijzondere status. Enkele kernpunten worden hierna door onze advocaten hippisch recht opgesomd.

Juridische status paard

Dieren zijn geen zaken, aldus art. 3:2a BW. Toch zijn de vermogensrechtelijke regels over zaken van toepassing op dieren, met inachtneming van openbare orde en goede zeden. De eigenaar van een paard heeft op grond van art. 5:1 BW het meest omvattende recht op het dier, zij het dat hij moet voldoen aan bijzondere wetten (zoals welzijnsregels).

Eigendom en overdracht van een paard

Eigendom van een paard kan worden verkregen door een geldige levering met eigendomstitel (bijv. koop, schenking) en beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder (art. 3:84 BW). Levering vindt vaak feitelijk plaats door het paard en paspoort over te dragen (art. 3:90 BW) of middels een akte indien het paard al bij de koper gestald staat (art. 3:91 BW). Een verkoper kan een eigendomsvoorbehoud bedingen (art. 3:92 BW), zodat hij eigenaar blijft totdat de koper de koopprijs volledig heeft voldaan.

Goede trouw en revindicatie van een paard

De eigenaar mag zijn paard van ieder die het zonder recht houdt, terugvorderen (art. 5:2 BW – revindicatie). Heeft een koper het paard verkregen van een onbevoegde verkoper, dan is die koper in principe niet de eigenaar (art. 3:84 lid 1 BW). Uitzondering: als de koper te goeder trouw was en het paard niet gestolen was, kan hij beschermd worden door art. 3:86 BW (goede trouw verkrijging van roerende zaken). Let op: bij diefstal van een paard behoudt de oorspronkelijke eigenaar gedurende 3 jaar het recht van terugvordering, ook tegen een goede trouw koper (art. 3:86 lid 3 BW).

Risico en aansprakelijkheid in de hippische sector

Eigendom impliceert het dragen van risico van toeval (res perit domino). Op grond van art. 7:10 BW gaat bij een koop de zaak voor risico van de koper vanaf de aflevering. Dus na levering draait de koper op voor waardevermindering of het tenietgaan van het paard door een niet aan de verkoper toe te rekenen oorzaak. Daarvoor (zolang niet geleverd) ligt het risico bij de verkoper. Eigendom en risico kunnen dus uit elkaar lopen: vóór levering is de verkoper vaak nog eigenaar én risicodrager, na levering kan de koper risico dragen zelfs al is hij door een eigendomsvoorbehoud nog geen juridisch eigenaar.

Bezitsverscherming bij paarden

Paarden hebben een paspoort en chip, maar juridisch geldt feitelijk bezit als indicatie van eigendom. Iemand die een paard in bezit heeft, wordt vermoed eigenaar te zijn (art. 3:119 BW). Een derde die te goeder trouw een paard bezit kan na 3 jaar onafgebroken bezit eigenaar worden (verkrijgende verjaring, art. 3:99 BW), tenzij sprake was van diefstal. De rechthebbende eigenaar kan zijn recht ook verliezen als hij 20 jaar het paard niet opeist (art. 3:105 BW jo. 3:306 BW – extinctieve verjaring).

Praktijkvoorbeeld: Een verkoper levert een paard onder eigendomsvoorbehoud (art. 3:92 BW); de eigendom zou pas overgaan na volledige betaling. Enkele dagen na levering breekt er brand uit in de stal van de koper en het paard komt om. Juridisch gezien was de verkoper nog eigenaar, maar doordat de levering al had plaatsgevonden, rustte het risico bij de koper (art. 7:10 BW). De koper blijft de koopprijs verschuldigd, terwijl de verkoper formeel eigenaar was van een paard dat inmiddels is verongelukt. Dit voorbeeld illustreert het onderscheid tussen eigendom en risico-overgang.

Koop en verkoop van paarden

Bij de aan- of verkoop van een paard is Boek 7 BW (Bijzondere overeenkomsten) van toepassing. Enkele belangrijke aspecten bij de paardenkoop:

Koopovereenkomst & consumentenkoop bij paarden

Een paardenkoop is een koopovereenkomst ex art. 7:1 BW. Indien de verkoper handelt in uitoefening van beroep/bedrijf en de koper een particulier is, geldt dit als consumentenkoop (art. 7:5 BW). Bij consumentenkoop gelden extra beschermingen, zoals het wettelijke vermoeden van non-conformiteit bij bepaalde gebreken na levering en restricties op exoneraties van de verkoper.

Conformiteit bij een paard (art. 7:17 BW)

Het paard moet bij aflevering aan de overeenkomst beantwoorden. Dat wil zeggen dat het de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag ten minste verwachten dat het paard geschikt is voor normaal gebruik (art. 7:17 lid 2 BW). Is bijvoorbeeld een paard verkocht “voor de mensport”, dan mag de koper verwachten dat het dier geschikt is om een wagen te trekken. Als het paard niet voldoet (bijv. wegens een verborgen gebrek), is sprake van een tekortkoming van de verkoper (non-conformiteit).

Mededelingsplicht vs. onderzoeksplicht bij de koop van een paard

Verkoper en koper hebben een rol in het achterhalen van gebreken. De verkoper heeft een mededelingsplicht om bekende gebreken of bijzonderheden te melden aan de koper. De koper heeft op zijn beurt een onderzoeksplicht: hij dient in redelijkheid onderzoek te doen naar de toestand van het paard, bijvoorbeeld door een aankoopkeuring (dierenartscontrole) en gerichte vragen te stellen over gezondheid en gedragingen. In de praktijk weegt de mededelingsplicht zwaarder: een verkoper die bewust een ernstig gebrek verzwijgt, kan meestal niet tegenwerpen dat de koper onvoldoende onderzoek deed (HR Van der Steeg/Nederlof). Omgekeerd kan een koper die waarschuwingen negeert of geen keuring laat uitvoeren moeilijker klagen over problemen die hij had kunnen ontdekken.

Risico-overgang bij koop van een paard

Het risico van bijvoorbeeld een ongeval of blessure gaat bij een verkoop meestal over op de koper bij de levering (art. 7:10 BW). Dit betekent dat als het paard na de aflevering ziek wordt of sterft zonder dat de verkoper tekortschiet, de koper toch de koopprijs moet betalen. Uitzondering: bij consumentenkoop die bezorging inhoudt, blijft het risico bij de verkoper totdat de consument het paard feitelijk in ontvangst heeft genomen (art. 7:11 BW). Dit voorkomt dat consumenten de dupe worden van transportschade of – in dit geval – een ongeval vóór aankomst.

Non-conformiteit & verborgen gebreken bij paarden

Een belangrijk element bij paardenkoop is non-conformiteit (art. 7:17). Veel conflictsituaties gaan over verborgen gebreken die pas na de koop aan het licht komen, zoals kreupelheid, medische aandoeningen of stalondeugden. De vraag is dan of het gebrek al bestond bij aflevering en of het paard daardoor niet voldeed aan hetgeen mocht worden verwacht.

Bij consumentenkoop werkt art. 7:18 BW in het voordeel van de koper: openbaart een gebrek zich binnen één jaar na aflevering, dan wordt vermoed dat het al bij levering aanwezig was, tenzij de verkoper het tegendeel bewijst of de aard van het paard/gebrek dit uitsluit. (Tot 2022 gold een halfjaar; de termijn is verlengd naar 12 maanden voor consumenten.) Let op: dit wettelijke vermoeden geldt sinds 2022 ook voor levende dieren; een voorgestelde verkorting specifiek voor dieren naar 6 maanden is niet doorgevoerd. Bij handelskoop (B2B of C2C) geldt dit vermoeden niet en moet de koper zelf aantonen dat het gebrek al bij aflevering aanwezig was.

Consumentenbescherming in de hippische sector

 In een consumentenkoop kan de verkoper contractueel de wettelijke garantieregels niet zomaar uitsluiten of beperken; zulke exoneraties zijn doorgaans vernietigbaar als onredelijk bezwarend (vgl. art. 6:233 BW en art. 6:237 sub f BW voor algemene voorwaarden die aansprakelijkheid bij diensten als manegebezoek uitsluiten). Verder heeft de consument bij non-conformiteit recht op kosteloze reparatie of vervanging, of – als dat niet kan bij een individueel paard – op ontbinding of prijsvermindering (art. 7:21 en 7:22 BW). Sinds 2022 mag een consument bij een ernstig gebrek direct ontbinden of prijs verminderen zonder de verkoper eerst tot herstel te laten proberen (art. 7:22 lid 5 BW nieuw). In de paardenpraktijk komt herstel of vervanging zelden voor; vaak zal ontbinding (terugnemen van het paard tegen teruggave van de koopprijs) de aangewezen route zijn bij een bewezen substantieel gebrek.

Klachtplicht bij de koop van een paard (art. 7:23 BW)

De koper moet tijdig klagen bij de verkoper zodra hij een gebrek ontdekt dat non-conformiteit oplevert. Art. 7:23 BW bepaalt dat de koper geen beroep meer kan doen op non-conformiteit als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek ontdekte of had moeten ontdekken, dit aan de verkoper meldt. Wat “bekwaam” is hangt af van de omstandigheden; in ieder geval is bij consumenten een melding binnen 2 maanden na ontdekking altijd op tijd (art. 7:23 lid 1 BW). Als de koper te lang wacht en de verkoper daardoor nadeel lijdt in zijn bewijspositie, kan het recht om te klagen vervallen. Daarnaast geldt een verjaringstermijn: vorderingen gegrond op non-conformiteit verjaren 2 jaar na de datum van tijdige klachtmelding aan de verkoper (art. 7:23 lid 2 BW). Het is dus belangrijk dat de koper bij ontdekking van een mogelijk verborgen gebrek direct de verkoper informeert en niet maandenlang blijft doormodderen met het paard.

Praktijkvoorbeeld

Een particulier koopt van een paardenhandelaar een dressuurpaard dat in de advertentie omschreven stond als “100% gezond, braaf en zonder gebreken”. Er vindt een klinische keuring plaats; het paard wordt goedgekeurd en geleverd. Enkele weken later blijkt het paard bij intensiever trainen ernstig kreupel te worden.

Onderzoek door een dierenarts toont aan dat het dier al langer chronische kissing spines en artrose heeft, waardoor het niet geschikt is als sportpaard. De koper meldt dit binnen een week na diagnose aan de verkoper. In dit geval is sprake van non-conformiteit (het paard bezit niet de eigenschappen die mochten worden verwacht) en – omdat het een consumentenkoop betreft – wordt vermoed dat deze gebreken reeds bij aflevering aanwezig waren gezien het korte tijdsbestek.

De verkoper zal moeten bewijzen dat het paard ten tijde van de levering nog gezond was of dat de problemen door verkeerd gebruik bij de koper zijn ontstaan, wat lastig is gezien de aard van de aandoeningen. De koper heeft tijdig geklaagd (binnen enkele weken na ontdekking, ruimschoots binnen de termijn van art. 7:23 BW). Omdat het gebrek ernstig is en reparatie of vervanging niet in de rede liggen bij een individueel dier, kan de koper ontbinding van de koop vorderen (art. 6:265 BW).

In een procedure zou de rechter waarschijnlijk de overeenkomst ontbinden, hetgeen inhoudt dat de koper het paard retourneert en de koopprijs terugkrijgt, eventueel met vergoeding van aanvullende schade (zoals gemaakte stallings- en dierenartskosten). Dit voorbeeld illustreert het samenspel van non-conformiteit, consumentenbescherming en klachtplicht in de hippische praktijk.

Non-conformiteit nader bekeken (gebreken bij paarden)

Het begrip non-conformiteit speelt een centrale rol bij geschillen over paardentransacties. Een paard is non-conform als het niet de eigenschappen of gebruiksdoelen bezit die bij de koop waren overeengekomen of die de koper mocht verwachten. In de hippische context zijn typische voorbeelden:

Medische gebreken van een paard

Bijvoorbeeld een paard verkocht als gezond sportpaard dat bij de keuring “klinisch en röntgenologisch goedgekeurd” leek, maar toch blijkt te lijden aan een chronische peesblessure, gewrichtsartrose of een erfelijke afwijking. Als zulke gebreken al bestonden bij de koop en het normale gebruik als sportpaard belemmeren, is het paard non-conform. Rechtspraak: Zo oordeelde een rechtbank dat een springpaard met verborgen hals- en rugafwijkingen (kissing spines) reeds bij aflevering gebrekkig was en niet voldeed aan de overeenkomst.

Stalondeugden

 Stereotiep stalgedrag zoals weven, kribbebijten (luchtzuigen) of stalbenen kan een gebrek vormen indien het vóór de koop aanwezig was en niet is gemeld. Deze “stalondeugden” maken een paard minder geschikt voor normaal gebruik (ze kunnen gezondheidsschade veroorzaken en wijzen op gestrest gedrag).

Let op: omdat paarden dit soort gedragingen soms snel kunnen ontwikkelen door een verandering van omgeving, hanteren rechters een zeer korte termijn om aan te nemen dat het gebrek al bij de koop bestond. Richtlijn: openbaart het ongewenste gedrag zich binnen enkele dagen (ca. 1–3 dagen) na levering, dan kan men stellen dat het al aanwezig was; komt het pas na weken naar voren, dan wordt eerder aangenomen dat het paard dit na de koop is gaan vertonen. Een koper die binnen één à twee dagen na de koop stalgebreken constateert en direct protesteert, maakt dus goede kans op een succesvol beroep op non-conformiteit, terwijl latere klachten lastiger bewijsbaar zijn.

Ongeschiktheid paard voor beoogd doel

Als het paard voor een specifiek doel is gekocht en blijkt dat het daarvoor ongeschikt is, kan dit non-conformiteit opleveren. Bijvoorbeeld: een paard verkocht “geschikt voor Z-dressuur” dat mentaal of fysiek dat niveau niet aan kan, of een als fokmerrie verkochte merrie die onvruchtbaar blijkt. Dat laatste geval (infertiele fokmerrie) is een klassiek voorbeeld van non-conformiteit. Evenzo een dekhengst die genetische afwijkingen doorgeeft en daarom niet inzetbaar is als dekhengst.

Karakter en gedragskwesties van paarden

Bij verkooptermen als “bomproof” of “braaf” ligt de verwachting van de koper hoog. Als een paard dat als veilig beginnerspaard is verkocht in werkelijkheid structureel bokt en schrikt, dan voldoet het niet aan de gewekte verwachtingen. Dit kan gelden als een tekortkoming van de verkoper, zeker als die het karakter onjuist heeft voorgesteld. In rechtspraak is bijvoorbeeld geoordeeld dat een als zeer braaf aangeprezen paard dat opvallend schrikachtig was, non-conform was, nu het niet voldeed aan de eigenschap die expliciet was toegezegd (het “braaf” zijn).

Rol van keuringen en hippische contracten

In de paardenhandel is het gebruikelijk dat kopers op eigen kosten een aankoopkeuring laten doen. Een klinisch en eventueel röntgenologisch onderzoek geeft een momentopname van de gezondheid. Keuringen verminderen het risico op verrassingen, maar bieden geen absolute garantie.

Als een paard ondanks een gunstige keuring toch een gebrek blijkt te hebben, kan de vraag rijzen of het gebrek bij keuring over het hoofd is gezien of later is ontstaan. In het eerste geval kan de koper de dierenarts mogelijk aansprakelijk stellen voor fouten, maar jegens de verkoper blijft het een discussie over non-conformiteit (de verkoper kan aanvoeren dat het paard “gekeurd en goedbevonden” is, terwijl de koper zal stellen dat het gebrek latent aanwezig was).

Contractueel laten verkopers daarom vaak opnemen dat de koper het paard koopt “zoals gezien en gekeurd, in de staat van de keuring op datum X”. Zo’n beding beperkt de koper in zijn rechten voor gebreken die de keuring had kunnen ontdekken. Echter, het sluit een beroep op non-conformiteit niet uit voor gebreken die buiten het bestek van de keuring vielen of die de verkoper bewust heeft verzwegen.

Ook garanties in de koopovereenkomst zijn van belang: als de verkoper uitdrukkelijk garandeert dat het paard geen bepaalde aandoening heeft of bepaald gedrag niet vertoont, dan kan de koper bij afwijking makkelijk aantonen dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt (de garantie vormt immers een contractueel toegezegde eigenschap).

Praktijkvoorbeeld

Een dressuuramazone koopt een paard met de uitdrukkelijke mededeling van de verkoper dat het dier “uitermate geschikt is voor de hogere dressuursport”. Enkele maanden na de koop, wanneer de training wordt verzwaard, begint het paard te protesteren en blijkt het pijn te hebben. Veterinair onderzoek onthult een oude tussenwervelblessure en ernstige artrose.

Deze chronische aandoeningen waren hoogstwaarschijnlijk al aanwezig voor de koop en beperken het paard zodanig dat Z-dressuur rijden medisch onverantwoord is. De amazone stelt dat het paard non-conform is – het mist de eigenschap (gezonde rug) die voor het beoogde gebruik nodig is. De verkoper wijst erop dat het paard vooraf klinisch gekeurd is zonder bemerkingen. In een gerechtelijke procedure zal het aankomen op bewijs: kan de koper via deskundigen aantonen dat de blessures niet na de koop zijn ontstaan maar al latent aanwezig waren, dan is non-conformiteit aannemelijk.

Nu hier het beoogde doel duidelijk was afgesproken, wordt de beoordeling mede daaraan opgehangen: het paard is niet geschikt voor het overeengekomen gebruik. Waarschijnlijk zal de rechter oordelen dat de verkoper tekort is geschoten. Het feit dat het paard “gekocht als gezien en gekeurd” is, bevrijdt de verkoper niet van aansprakelijkheid voor dit verborgen gebrek – zeker niet als aannemelijk is dat de verkoper wist dat het paard vroeger een rugprobleem had (mededelingsplicht!).

Voor de amazone resteert dan de mogelijkheid de koop te ontbinden en haar schade vergoed te krijgen (zoals trainingskosten, stallingskosten gedurende de tijd dat ze het paard niet kon benutten, dierenartskosten etc., zie art. 6:265 BW en art. 6:277 BW voor schadevergoeding na ontbinding). Dit voorbeeld toont hoe de rechter kijkt naar het contract (doelomschrijving, garanties) én naar de feiten (medische expertise) bij non-conformiteit in de paardenhandel.

Aansprakelijkheid bij paardrijongevallen

Paarden kunnen door hun eigen gedrag schade veroorzaken. De wet kent hiervoor een risicoaansprakelijkheid in art. 6:179 BW: “De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij…” (er een andere speciale aansprakelijkheidsgrond geldt, wat bij paarden doorgaans niet het geval is). Enkele aandachtspunten rondom paardenschade en ongevallen:

Risicoaansprakelijkheid eigenaar/bezitter van een paard (art. 6:179 BW)

De bezitter van het paard draait op voor schade die het paard door zijn eigen energie en onberekenbaarheid aanricht. Dit is een vorm van risicoaansprakelijkheid – men hoeft dus géén schuld of onzorgvuldigheid van de bezitter te bewijzen. Voorbeelden: een paard dat onverwachts iemand trapt of bijt, of een paard dat plots op hol slaat waardoor een omstander wordt omvergelopen.

In al die gevallen is de eigenaar/bezitter in principe aansprakelijk voor de verwondingen of schade. Alleen als het paard de schade veroorzaakte louter als “object” van een externe gebeurtenis (bijvoorbeeld een auto rijdt tegen een stilstaand paard aan), ontbreekt eigen gedraging en kan art. 6:179 BW buiten beeld blijven.

Wie is juridisch ‘bezitter’ van een paard?

 Vaak is dit de eigenaar, maar ook een houder die het paard voor zichzelf houdt kan bezitter in de zin der wet zijn. In de praktijk: verhuurt of leent de eigenaar zijn paard uit, dan kan de tijdelijke gebruiker als bezitter worden gezien als hij het dier voor zichzelf aanwendt. Bij een manege of pensionstal geldt bovendien art. 6:181 BW: gebruikt een bedrijf een dier in de uitoefening van zijn bedrijf, dan rust de risicoaansprakelijkheid op dat bedrijf.

Een manegehouder die paarden inzet voor lessen is dus aansprakelijk voor schade door die paarden, ook al zijn de paarden niet zijn eigendom. Bijvoorbeeld, als een manegepaard een trap uitdeelt aan een toeschouwer, zal de benadeelde de manege (bedrijf) kunnen aanspreken en niet enkel de individuele eigenaar van het paard. Overdracht van de aansprakelijkheid gebeurt van rechtswege: de eigenaar die zijn paard bedrijfsmatig laat gebruiken, ontsnapt daarmee doorgaans zelf aan art. 6:179-aansprakelijkheid, die overgaat op de bedrijfsmatige gebruiker.

Verweren en eigen schuld (art. 6:101 BW)

Tegen aansprakelijkheid voor dierenschade is weinig verweer mogelijk; culpa aan de kant van de bezitter is niet vereist. Wel kan de aansprakelijkheid worden beperkt als de benadeelde zelf schuld heeft of bewust het risico heeft aanvaard. In art. 6:101 BW is bepaald dat als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de slachtoffer kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd kan worden. In het kader van paarden betekent dit vaak dat iemand die vrijwillig met een paard omgaat een deel van het risico zelf draagt. Rechtspraak:

De Hoge Raad heeft in klassieke arresten (*“De Meppelse ree” en “Zeug Geel 15”) geoordeeld dat iemand die willens en wetens in de buurt van of op een dier begeeft, niet altijd volledige schadevergoeding krijgt bij een ongeval – men weet immers dat dieren onberekenbaar kunnen zijn. In latere rechtspraak is dit benaderd via art. 6:101 BW: er wordt vaak aangenomen dat de schade (voor een groot deel) voor rekening van het slachtoffer moet blijven wegens bewust aanvaarden van een risico.

Bijvoorbeeld, degene die vrijwillig het paard van een ander berijdt en daardoor ten val komt, heeft in principe géén recht op volledige vergoeding van zijn schade. Dit omdat bekend verondersteld wordt dat paardrijden inherente risico’s heeft; de ruiter heeft dat gevaar vrijwillig genomen. In veel gevallen wordt de schade dan tussen partijen verdeeld of geheel bij het slachtoffer gelaten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.

Aansprakelijkheid manege of instructeur

Wanneer iemand deelneemt aan een manege-activiteit (les, buitenrit) en ten val komt of schade lijdt door het paard, zal de manege als bedrijfsmatige bezitter aansprakelijk zijn (art. 6:181 BW). De manege kan zich echter beroepen op eigen schuld/risicoaanvaarding van de ruiter.

De zorgplicht van de manege is wel van belang: men moet passende paarden en adequate begeleiding geven. Als een manege een beginner op een bekend lastig paard zet of geen cap verplicht stelt, kan dat een eigen schuld van de manege opleveren die maakt dat volledige aansprakelijkheid in beeld komt. Andersom, bij een goed georganiseerde les waar een ervaren ruiter toch ten val komt door een schrikreactie van het paard, zal de manege vaak succesvol aanvoeren dat dit een ongelukkige maar bij de sport horende gebeurtenis is – de schade kan dan (deels) bij de ruiter blijven op grond van art. 6:101 BW.

Contractueel proberen manegehouders aansprakelijkheid uit te sluiten via exoneratieclausules of waivers, maar bij consumenten zijn zulke bedingen verdacht: volgens de zwarte/grijze lijst (art. 6:237 sub f BW) wordt een beding dat bij dienstverleningen alle aansprakelijkheid voor letsel uitsluit, vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De manege kan dus niet eenvoudig haar risicoaansprakelijkheid wegcontracteren jegens een lesklant.

Schade aan het paard zelf

Art. 6:179 BW ziet op door het dier veroorzaakte schade aan derden. Als een ruiter van een ander een paard leent en door eigen toedoen het paard verwondt, is dat geen door het paard aangerichte schade. Dan kan wel gewone schuld aansprakelijkheid spelen (art. 6:162 BW onrechtmatige daad of contractuele aansprakelijkheid als er een overeenkomst was). Bijvoorbeeld: iemand leent een paard voor een rit en rijdt roekeloos tegen het verkeer in waardoor het paard wordt aangereden en gewond; de lener heeft dan mogelijk zijn zorgplicht geschonden en draait voor veterinaire kosten op. Dit is echter geen kwestie van 6:179 BW, maar van algemene aansprakelijkheidsregels.

Praktijkvoorbeeld

Tijdens een springles op de manege schrikt een paard van een plots vallende balk en maakt het een onverwachte bokkesprong. De ervaren ruiter valt eraf en breekt haar arm. In principe is de manege als bezitter ex art. 6:179 BW aansprakelijk voor de schade van de ruiter. Echter, de ruiter heeft vrijwillig deelgenomen aan een risicovolle sport. Dit is een typisch geval waarin risicoaanvaarding/eigen schuld een rol speelt: de manege zal aanvoeren dat de ruiter de normale risico’s van paardrijden heeft aanvaard. Als de manege verder aan haar zorgplicht voldeed (geschikte combinatie paard-ruiter, correcte instructies, veiligheidsmaatregelen), zal de rechter waarschijnlijk oordelen dat de ruiter haar letsel grotendeels zelf moet dragen (art. 6:101 BW) en de manege mogelijk slechts beperkt aansprakelijk is of zelfs geheel niet hoeft te vergoeden. Anders ligt het indien de manege een duidelijke fout maakte, bv. een onervaren cursist op een bekend schrikkerig paard zetten – in zo’n geval zou de schadeverdeling veel zwaarder ten laste van de manege kunnen uitvallen. Dit voorbeeld toont aan dat hoewel art. 6:179 BW de basis vormt voor aansprakelijkheid, de feitelijke toedracht en eigen schuld een cruciale rol spelen in de afwikkeling van paardrijongevallen.

Fokcontracten (fokkerij en reproductie-overeenkomsten)

In de paardenfokkerij komen diverse overeenkomsten voor tussen eigenaren van fokmerries, hengsten en fokkers. Juridisch kunnen deze afspraken verschillende vormen aannemen, zoals bruikleen, koop op termijn of een vorm van samenwerkingsovereenkomst. Enkele belangrijke juridische aandachtspunten bij fokcontracten:

Bruikleen van een merrie

Wanneer de eigenaar een merrie ter beschikking stelt aan een fokker om niet (dus zonder vergoeding) zodat de fokker er een veulen uit kan fokken, is sprake van een bruikleenovereenkomst (art. 7A:1777 BW e.v.). De eigenaar (uitlener) blijft eigenaar van de merrie; de fokker (lener) mag de merrie gebruiken voor het overeengekomen doel (dracht/veulen dragen) en moet haar na afloop teruggeven. Bruikleen verschilt van huur omdat er geen prijs voor het gebruik wordt betaald. Wordt wél een vergoeding betaald voor het gebruik van de merrie (zonder dat eigendom overgaat), dan kan het juridisch als huur of pacht worden gezien, maar dit is ongebruikelijk in de praktijk.

Koop (op termijn) van een (ongeboren) veulen

Partijen kunnen overeenkomen dat de fokker het toekomstige veulen zal kopen. Een veulen in utero (nog ongeboren) kan gezien worden als een toekomstig goed; men kan daarover een koop sluiten, maar juridisch gaat de eigendom pas over bij de geboorte en levering. Vaak wordt in zulke contracten bepaald dat de merrie drachtig wordt van een bepaalde hengst en dat de koper het veulen na geboorte krijgt tegen betaling van een koopprijs. Dit lijkt op koop op afbetaling of koop op termijn, zeker als betaling gespreid plaatsvindt en bijvoorbeeld een aanbetaling tijdens de dracht wordt gedaan.

Samenwerking/partnerschap: investeren in fokproduct

Soms spreken twee partijen af samen te investeren in een fokproduct. Bijvoorbeeld: de ene partij levert de merrie, de andere de (dure) dekgelding of embryo-transplantatiekosten, en na de geboorte wordt het veulen gezamenlijk geëxploiteerd of de eventuele verkoopopbrengst gedeeld.

 Dit is een vorm van maatschap of samenwerkingsovereenkomst. Juridisch ontstaat vaak mede-eigendom van het veulen (ieder een aandeel, geregeld via art. 3:166 BW voor gemeenschappelijk eigendom). Het is cruciaal in zo’n overeenkomst vast te leggen hoe kosten en opbrengsten worden verdeeld en wie beslissingen neemt (bijv. over verkoop van het veulen later).

Gebruikelijke afspraken in fokcontracten

Dekking en dracht

Welke hengst wordt gebruikt (natuursprong of KI), wie regelt en betaalt de dekking/inseminatie, en wat gebeurt er als de merrie niet drachtig wordt (herdekking, restitutie dekgeld?). Vaak is er een bepaling dat bij gust (niet dragend) blijven, de hengstenhouder een herdekking aanbiedt tegen geringe kosten in het volgende seizoen.

Drachtduur en geboorte

Waar verblijft de merrie tijdens de dracht en geboorte? Gebruikelijk is dat de merrie naar de stal van de fokker gaat voor optimale begeleiding bij het veulenen (vaak enkele weken voor de uitgerekende datum). Afspraken over veterinaire begeleiding bij de geboorte en direct daarna (bijv. inschakelen dierenarts bij complicaties) zijn belangrijk.

Kosten onderhoud gedurende bruikleen

Wie draagt de kosten van onderhoud van de merrie gedurende de bruikleen (stal, voer, smid, dierenarts)? Meestal neemt de fokker die kosten op zich als “betaling” voor het gebruik van de merrie. Ook buitengewone kosten (keizersnede, zware complicaties) dienen te worden doorgesproken: tot welk bedrag beslist de fokker autonoom over medische ingrepen en vanaf wanneer moet de eigenaar betrokken worden?

Wie is juridisch eigenaar van het veulen?

Zonder andersluidende afspraak is het veulen bij de geboorte eigendom van de eigenaar van de merrie. Dit volgt uit het vermogensrechtelijk beginsel dat natuurlijke vruchten van een dier toekomen aan de eigenaar van het moederdier op het moment van afscheiding (vgl. art. 3:9 BW). In een fokcontract wordt vaak expliciet bepaald aan wie het veulen toebehoort. Bijvoorbeeld: “Het veulen, ongeacht geslacht, wordt eigendom van de fokker.”

In dat geval verplicht de merrie-eigenaar zich het veulen na geboorte te leveren aan de fokker (eventueel in ruil voor een vooraf overeengekomen prijs of gewoon om niet als tegenprestatie voor de geleende merrie). Soms wordt ook een constructie gekozen waarbij het eerste veulen voor de fokker is en een eventueel tweede veulen uit dezelfde merrie voor de eigenaar, etc. Duidelijke afspraken hierover voorkomen conflicten.

Terugkeer merrie

Leg vast wanneer de merrie teruggaat naar de eigenaar – direct na het afspenen van het veulen (meestal op leeftijd van ~5 à 6 maanden), of blijft de merrie langer bij de fokker? Ook: in welke conditie moet de merrie retour (gezond, met foetus drachtig of juist niet nogmaals gedekt, enz.).

Overdracht veulen

Als het veulen aan de fokker toekomt, dient na geboorte de levering plaats te vinden. In de praktijk gebeurt dit door het veulen bij de fokker te laten en bijvoorbeeld het paspoort op naam van de fokker te zetten zodra dat verkrijgbaar is. Een akte van levering kan bij waardevolle veulens verstandig zijn om het moment van overgang van eigendom formeel vast te leggen (art. 3:95 BW laat overdracht bij voorbaat toe via een akte voor toekomstige zaak). Ook moet het veulen bij het stamboek op naam van de juiste eigenaar geregistreerd worden.

Vergoedingen

Welke tegenprestatie krijgt de merrie-eigenaar? In bruikleen is dit vaak niet in geld, maar soms spreken partijen een vergoeding af (bijv. de fokker betaalt een bedrag per veulen of per geboren gezond veulen aan de eigenaar). In samenwerkingen: hoe wordt winst gedeeld als het veulen later wordt verkocht? Is er een recht van eerste koop voor een van de partijen? Dit alles vergt duidelijke afspraken.

Risico’s en aansprakelijkheden in de hippische sector

Risico bij ziekte/dood paard

Een groot risico is het overlijden of de blijvende blessure van de merrie of het veulen. Zonder specifieke afspraken ligt het risico van de merrie bij de eigenaar (zijn eigendom), en het risico van het (nog niet geboren) veulen eveneens impliciet bij de merrie-eigenaar totdat eigendom daarvan is overgedragen.

Partijen kunnen echter overeenkomen dat de fokker aansprakelijk is bij bepaalde schade, of dat bijvoorbeeld het risico van het veulen vanaf geboorte bij de fokker ligt. Het is raadzaam vast te leggen wie de financiële consequenties draagt als het veulen doodgeboren wordt, of de merrie tijdens de dracht colique krijgt en overlijdt.

Vaak zal de fokker bedingen dat hij niet aansprakelijk is voor tegenslag die niet aan zijn schuld te wijten is (bijvoorbeeld een miskraam of een noodlottige geboortekomPLICatie), zodat dit risico bij de eigenaar blijft. De eigenaar kan op zijn beurt verlangen dat de fokker de merrie verzekert voor ziekte en dood gedurende de bruikleenperiode (of de eigenaar verzekert zelf en dekt zo het risico af).

Aansprakelijkheid voor paard tijdens verblijf

Als de merrie bij de fokker gestald staat, heeft de fokker een zorgplicht als een goed huisvader voor het dier (art. 7A:1781 BW oud bepaalt dat de lener verantwoordelijk is voor het behoud van het geleende goed). Schiet de fokker hierin tekort (bv. door slechte verzorging of nalatig handelen), dan kan hij aansprakelijk zijn voor schade aan de merrie of het veulen.

Denk aan een situatie waarin de merrie verwaarloosd raakt en daardoor abortus plaatsvindt – dat zou een wanprestatie van de fokker kunnen opleveren met schadeplichtigheid. Omgekeerd is de fokker niet aansprakelijk voor normale risico’s van dracht en geboorte als hij zorgvuldig heeft gehandeld. Contractueel wordt vaak opgenomen dat de fokker bij complicaties direct een dierenarts inschakelt; doet hij dat niet en handelt hij eigenmachtig fout, is hij aansprakelijk.

Wie is aansprakelijk voor schade aan derden door paard?

Wie aansprakelijk is als het paard (merrie of veulen) schade toebrengt tijdens de fokperiode, hangt af van wie als bezitter geldt. Bij bruikleen blijft de eigenaar juridisch vaak bezitter in de zin van art. 6:179 BW, tenzij de fokker het paard voor zichzelf houdt. In de praktijk zullen zowel eigenaar als fokker kunnen worden aangesproken door een derde bij schade (bijvoorbeeld de merrie ontsnapt bij de fokker en veroorzaakt een verkeersongeval).

Onderling zou de afspraak gemaakt moeten worden wie dat risico draagt en zich eventueel verzekert (een aansprakelijkheidsverzekering voor de fokker is aan te raden, evenals een paardenverzekering voor de eigenaar). Vaak bepaalt een bruikleencontract dat de dagelijkse houder (fokker) alle aansprakelijkheid op zich neemt zolang de merrie bij hem is, of andersom dat de eigenaar de fokker vrijwaart, afhankelijk van de onderhandelingspositie. In elk geval is alertheid geboden: op grond van de wet kan de eigenaar als bezitter alsnog aansprakelijk worden gesteld door een derde ondanks de bruikleen, zodat hij ervoor wil zorgen dat de fokker adequate maatregelen treft.

Praktijkvoorbeeld 1:

 Een stoeterij (fokker) sluit met een merrie-eigenaar een bruikleenovereenkomst: de stoeterij mag in 2025 de merrie gebruiken voor embryotransplantatie. Afgesproken wordt dat de stoeterij alle kosten van dekking en merrieonderhoud draagt, en dat twee geboren embryo-veulens eigendom van de stoeterij zullen zijn, waarna de merrie eind 2025 terugkeert. Tijdens de dracht ontwikkelt de merrie echter ernstige hoefbevangenheid. De stoeterij schakelt meteen een dierenarts in, maar de merrie moet uiteindelijk worden geëuthanaseerd om verder lijden te besparen.

Een verdrietige kwestie: volgens de overeenkomst en de wet draagt de merrie-eigenaar het risico van zo’n tragisch verlies, tenzij de stoeterij een verwijt treft. Uit de veterinaire rapportage blijkt dat de stoeterij adequaat en tijdig medische zorg heeft verleend. In dit geval zal de merrie-eigenaar de schade (verlies van de merrie) zelf moeten dragen; de stoeterij had geen schuld en in bruikleen is afgesproken dat onvoorziene gezondheidsrisico’s voor rekening van de eigenaar blijven.

Hadden partijen willen afwijken, dan had expliciet een verzekering of risicoregeling moeten worden opgenomen (bijv. een clause dat de fokker bij merrie-death een vergoeding betaalt). De ongeboren veulens gaan eveneens verloren; omdat ze nog niet geboren waren, bestond er juridisch nog geen afzonderlijk eigendomsobject en dus geen leveringsplicht meer richting de stoeterij. Dit voorbeeld toont hoe belangrijk het is risico’s bij fokcontracten te bespreken en eventueel te verzekeren.

Praktijkvoorbeeld 2:

Een hengstenhouder en een merrie-eigenaar gaan een samenwerking aan: de merrie-eigenaar stelt zijn topfokmerrie ter beschikking, de hengstenhouder regelt gratis dekken met een kwaliteits hengst. Partijen komen schriftelijk overeen dat het geboren veulen gezamenlijk eigendom zal zijn (ieder 50%) en op naam van beide gefokt wordt. Na de geboorte wil de hengstenhouder het veulen verkopen voor €50.000, maar de merrie-eigenaar is het daar niet mee eens en wil zelf verder trainen met het veulen. Omdat geen geschillenregeling of exit-strategie is afgesproken, ontstaat een patstelling.

Juridisch zit men in een mede-eigendom van het veulen, wat betekent dat beslissingen samen genomen moeten worden (art. 3:170 BW). Uiteindelijk moet bij de rechter een verdeling gevorderd worden (art. 3:178 BW) – bijvoorbeeld dat het veulen verkocht wordt aan de hoogste bieder en de opbrengst gedeeld.

Deze situatie laat zien dat samen fokken zonder duidelijke afspraken over wat er met het fokproduct gebeurt tot conflicten kan leiden. Een goed fokcontract had bijvoorbeeld kunnen bepalen dat bij meningsverschil één partij het veulen van de ander kan overnemen tegen taxatiewaarde, of dat het veulen op een bepaalde leeftijd sowieso verkocht zou worden tenzij beide anders beslissen.

Advocatenkantoor gespecialiseerd in hippisch recht

Hippisch recht is een niche waarin algemene bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek op specifieke paardensituaties worden toegepast. Of het nu gaat om eigendom en risico bij paardentransacties, koop en verkoop met garanties en gebreken, aansprakelijkheid voor diergedragingen of samenwerkingen in de fokkerij – in alle gevallen is het van belang om de wettelijke kaders (Boek 3, 5, 6, 7 BW) te kennen én heldere contractuele afspraken te maken. Bovenstaande overzicht biedt een praktisch houvast voor juristen en hippische ondernemers om valkuilen te vermijden en hun rechten en plichten rond paarden goed te regelen.

Onze ervaren advocaten hebben een sterke reputatie in het commerciële contractenrecht. Zo stellen wij diverse samenwerkingsovereenkomsten op, waaronder koop-,franchise-, distributie– en agentuurcontracten. Ook adviseren we over wanprestaties, de onrechtmatige daad en andere verbintenisrechtelijke onderwerpen. Bij conflicten treden onze specialisten procesrecht op in civiele procedures bij de civiele rechter, of in arbitragezaken.  

Heeft u een juridische vraag, Neem contact op met onze specialist verbintenissenrecht in Amsterdam en laat u informeren over uw zaak.

Bent u op zoek naar andere praktijkgebieden, dan kunnen onze advocaten in Amsterdam u mogelijk ook ondersteunen of aan een geschikte partner doorverwijzen.


+31 (0)20 – 210 31 38
mail@maakadvocaten.nl

De informatie op deze pagina vormt geen juridisch advies. Er wordt geen aansprakelijkheid geaccepteerd.
Voor advies, neem contact op met ons kantoor.