
Burgerlijk Wetboek – Afdeling Agentuurovereenkomst (7:428–7:445 BW)
Definitie en reikwijdte agentuurovereenkomst
Een commerciële agentuurovereenkomst (ook wel handelsagentuur) is in art. 7:428 BW gedefinieerd als de overeenkomst waarbij de ene partij (de principaal) de andere partij (de handelsagent) voor bepaalde of onbepaalde tijd en tegen beloning opdraagt te bemiddelen bij het tot stand komen van overeenkomsten, en deze eventueel in naam en voor rekening van de principaal te sluiten, zonder aan de principaal ondergeschikt te zijn.
Het betreft een duurzame samenwerking met een zelfstandige tussenpersoon (geen werknemer) die tegen provisie werkt voor risico van de principaal. Bemiddeling bij financiële producten (bijv. verzekeringsagenten) valt buiten deze afdeling (art. 7:428 lid 2 BW). Er is geen vormvereiste voor het sluiten – de agentuurovereenkomst kan mondeling of schriftelijk ontstaan – maar op verzoek van een der partijen moet de ander een ondertekend schriftelijk contract verstrekken dat de inhoud van de overeenkomst weergeeft (art. 7:428 lid 3 BW). In de praktijk is een schriftelijk contract aan te raden, waarin bijvoorbeeld afspraken over gebied, provisiepercentages en duur worden vastgelegd.
Dwingend recht bij agentuurovereenkomsten
De agentuurregels in het BW (Boek 7, titel 7, afdeling 4) zijn grotendeels van dwingend recht ter bescherming van de handelsagent. Dit betekent dat partijen niet ten nadele van de agent van veel wettelijke bepalingen mogen afwijken. Zo kan vooraf contractueel het recht van de agent op een goodwillvergoeding bij einde contract niet worden uitgesloten (art. 7:442 BW is van dwingend recht). In artikel 7:445 BW is expliciet bepaald van welke agentuurbepalingen niet mag worden afgeweken ten nadele van de agent (zoals de bepalingen inzake opzegtermijnen, klantenvergoeding, etc.). Bij strijdige bedingen kan de rechter deze vernietigen of aanpassen. Zo kan een te korte contractuele opzegtermijn door de rechter worden verlengd tot het wettelijke minimum.
Verplichtingen van de handelsagent
De agent moet de belangen van de principaal zorgvuldig behartigen en zich als een goed opdrachtnemer gedragen. Op de agent rusten een aantal concrete verplichtingen die voortvloeien uit de algemene regels van opdracht (art. 7:401 en 7:403 BW):
- Instructies opvolgen: De agent dient redelijke instructies van de principaal op te volgen bij de uitoefening van zijn werkzaamheden.
- Informatie verstrekken: De agent moet de principaal op de hoogte houden en onverwijld informeren over door hem tot stand gebrachte of bemiddelde transacties. Ook moet hij desgevraagd rekening en verantwoording afleggen over zijn activiteiten.
- Belangenbehartiging: De agent moet zich inspannen om overeenkomsten tot stand te brengen en daarbij het belang van de principaal centraal stellen. Hij moet handelen met de zorg van een goed handelend tussenpersoon in de gegeven omstandigheden.
Indien overeengekomen, kan een agent zich extra verbinden via een delcrederebeding, waarbij hij aansprakelijkheid jegens de principaal aanvaardt voor het nakomen van verplichtingen door de derde (klant). De wet stelt hier strikte eisen aan: zo’n beding moet schriftelijk worden aangegaan (art. 7:429 lid 1 BW) en de agent kan slechts aansprakelijk worden gesteld voor de kredietwaardigheid van de derde (het risico van niet-betalen) en niet voor andere tekortkomingen van die derde (art. 7:429 lid 2 BW). Voor het verhoogde risico ontvangt de agent dan doorgaans een extra provisie.
Verplichtingen van de principaal
De principaal moet alles doen wat redelijkerwijs nodig is om de agent zijn werk te laten verrichten (art. 7:430 lid 1 BW). De wet geeft een aantal concrete verplichtingen voor de principaal, in lijn met de EU-richtlijn:
- Informatie en documentatie: De principaal moet de agent tijdig voorzien van benodigde documentatie en informatie over de producten of diensten waar de agent voor bemiddelt (art. 7:430 lid 2 BW). Ook moet hij de agent instrueren over relevante voorwaarden en prijzen, zodat de agent zijn taak goed kan uitvoeren.
- Waarschuwing bij terugval: De principaal is verplicht de agent onverwijld te waarschuwen als hij voorziet dat aanzienlijk minder transacties zullen worden gesloten dan de agent redelijkerwijs mocht verwachten (art. 7:430 lid 3 BW). Bijvoorbeeld als de markt instort of de principaal bepaalde producten niet meer kan leveren, moet hij dit direct aan de agent melden.
- Acceptatie van orders: Wanneer de agent een order of overeenkomst van een klant aanbrengt, moet de principaal binnen redelijke termijn laten weten of hij die order accepteert, weigert, of uiteindelijk niet uitvoert (art. 7:430 lid 4 BW). Dit voorkomt dat de agent in onzekerheid verkeert over zijn provisie.
- Faciliteren van werkzaamheden: In het algemeen moet de principaal de agent niet belemmeren en ondersteuning bieden waar nodig – bijvoorbeeld door monsters, reclamedrukwerk of prijslijsten te verstrekken – zodat de agent nieuwe klanten kan werven.
Recht op provisie (beloning)
De agent heeft recht op provisie (commissieloon) voor alle transacties met derden die dankzij zijn bemiddeling tot stand komen tijdens de looptijd van de overeenkomst (art. 7:431 BW). Vaak wordt contractueel een provisiepercentage of staffel afgesproken per verkoop. De wet regelt daarnaast een aantal situaties omtrent provisie:
- Provisie bij vervolgorders: Heeft de agent eerder een nieuwe klant aangebracht of een bestaande klant aanzienlijk uitgebreid, dan heeft hij in beginsel ook recht op provisie voor latere transacties met die klant die tijdens de agentuurovereenkomst plaatsvinden, zelfs als hij bij die specifieke transactie niet direct betrokken is (dit volgt uit art. 7:431 BW en de strekking van de richtlijn). Bij exclusiviteit in een bepaald gebied of klantenkring geldt dat transacties in dat gebied/segment aan de agent moeten worden toegerekend voor provisie.
- Provisie bij geaccepteerde orders: Als de agent slechts orders opneemt zonder zelf de overeenkomst te sluiten, ontstaat het recht op provisie zodra de principaal de order heeft aanvaard of uitgevoerd volgens de afspraken (art. 7:432 BW). Weigert de principaal een door de agent aangebrachte order niet binnen redelijke termijn, dan kan onder omstandigheden toch provisie verschuldigd zijn ter voorkoming van misbruik (art. 7:432 BW beoogt deze situatie te regelen).
- Verdiende provisie en afrekening: De principaal moet de agent maandelijks een opgave sturen van de provisie die de agent verdiend heeft en die provisie wordt dan ook opeisbaar (art. 7:433 en 7:434 BW). Met andere woorden: eens per maand moet worden afgerekend welke commissies zijn verschuldigd, tenzij anders overeengekomen.
- Minimale beloning bij stilstand: Als er gedurende enige tijd geen overeenkomsten tot stand komen, heeft de agent toch recht op een redelijke vergoeding om zijn inkomsten op peil te houden (art. 7:435 BW). Dit geldt met name als de stilstand niet aan de agent te wijten is. Er wordt gekeken naar wat in eerdere periodes een normaal provisieniveau was; de agent heeft recht op een soort minimumvergoeding zodat hij niet zonder inkomen zit door oorzaken aan de zijde van de principaal.
Europese richtlijn 86/653/EEG en implementatie in Nederland
De Nederlandse regeling is gebaseerd op de EU-richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 betreffende zelfstandige handelsagenten. Deze richtlijn is in alle EU-lidstaten in nationale wetgeving omgezet om de rechten en plichten van handelsagenten te harmoniseren en een minimumbeschermingsniveau te garanderen. De bepalingen in het BW (art. 7:428 e.v.) stemmen nagenoeg overeen met de richtlijn. Enkele kenmerken van de richtlijn en de Nederlandse implementatie:
- Werkingssfeer: De richtlijn gold oorspronkelijk voor agenten bij de verkoop of inkoop van goederen. Nederland heeft de werkingssfeer verruimd door agentuur ook voor diensten toe te staan. Een Nederlandse handelsagent kan dus ook bemiddelen bij bijvoorbeeld verzekerings-, reis- of softwarecontracten, waar de richtlijn dat niet expliciet uitsloot.
- Richtlijnconforme interpretatie: Nederlandse rechters dienen bij de uitleg van agentuurbepalingen rekening te houden met de tekst en het doel van de richtlijn, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de EU. Dit betekent bijvoorbeeld dat onduidelijke termen richtlijnconform moeten worden geïnterpreteerd. De Hoge Raad heeft bevestigd dat art. 7:442 BW (klantenvergoeding) in lijn met de richtlijn uitgelegd moet worden.
- Minimumbescherming: De richtlijn schrijft een aantal minimumrechten voor de agent voor, waaronder de minimale opzegtermijnen en het recht op een beëindigingsvergoeding (goodwillvergoeding). Lidstaten mogen ruimere bescherming toekennen. Zo hanteert Nederland (net als o.a. Duitsland) het stelsel van de klantenvergoeding (indemniteit) uit art. 17(2) van de richtlijn, waarbij de vergoeding is gemaximeerd op één jaar provisie. Afwijken ten nadele van de agent van deze kernbepalingen is niet toegestaan (art. 19 van de richtlijn).
- Overriding mandatory law: Bepaalde agentuurregels worden in de EU als zo belangrijk gezien dat ze toegepast moeten worden ongeacht een rechtskeuze voor buitenlands recht. In het Ingmar-arrest (HvJ EU 2000) is bijv. geoordeeld dat een agent die in de EU werkzaam is aanspraak houdt op de beschermende bepalingen van de richtlijn (zoals de klantenvergoeding), zelfs als een rechtskeuze buiten de EU is gemaakt. Ook in Unamar (HvJ EU 2013) is bevestigd dat een lidstaat zijn verdergaande beschermingsregels (bijv. langere opzegtermijnen of hogere vergoeding) als van bijzonder dwingend recht mag aanmerken om te voorkomen dat door rechtskeuze of forumshopping de agentbescherming wordt ondergraven. Kortom, de agentuurbepalingen hebben een semi-dwingend karakter in het internationale privaatrecht.
Hof van Justitie jurisprudentie: Het Hof van Justitie heeft diverse prejudiciële uitspraken gedaan die de uitleg van de richtlijn (en dus van de Nederlandse bepalingen) verduidelijken. Een recent voorbeeld is Trendsetteuse/DCA (HvJ EU 4 juni 2020) waarin het Hof heeft beslist dat voor de kwalificatie als “handelsagent” niet vereist is dat de agent de vrijheid heeft om zelfstandig de prijzen te bepalen. Ook als de agent gebonden is aan vaste prijzen van de principaal, kan toch sprake zijn van een agentuurovereenkomst, zolang hij maar duurzame bemiddelingsactiviteiten verricht voor de verkoop aan derden. Dit bevestigt dat het bestaan van een agentuur niet afhangt van volledige autonomie, maar van de economische functie (het aanbrengen van klanten voor rekening van de principaal).
Beëindiging van de agentuurovereenkomst
Een agentuurovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen: van rechtswege (bij een bepaalde tijd of een ontbindende voorwaarde), door opzegging (bij onbepaalde tijd of tussentijds), of door dringende reden/wanprestatie. De wet voorziet in specifieke regels voor opzegging en beëindiging:
Duur bepaalde of onbepaalde tijd
Partijen kunnen een bepaalde looptijd afspreken of voor onbepaalde tijd contracteren. Is een overeenkomst voor bepaalde duur na het verstrijken van de termijn voortgezet zonder nieuwe afspraken, dan wordt zij geacht voor onbepaalde tijd te zijn voortgezet (art. 7:436 BW).
Opzegging bij onbepaalde tijd
Een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan door iedere partij worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn. Contractueel kan een opzegtermijn worden vastgelegd; ontbreekt zo’n afspraak, dan geeft de wet een standaardtermijn van 4 maanden, die toeneemt naarmate de duur langer is: +1 maand extra na 3 jaar en +2 maanden extra na 6 jaar (art. 7:437 lid 1 BW). In alle gevallen gelden minimumtermijnen (art. 7:437 lid 2 BW) die partijen moeten respecteren (dwingend recht):
- Minimaal 1 maand opzegtermijn in het eerste jaar van de overeenkomst.
- Minimaal 2 maanden opzegtermijn in het tweede jaar.
- Minimaal 3 maanden opzegtermijn in elk volgend jaar.
Partijen mogen langere termijnen afspreken voor meer zekerheid, maar een langere termijn voor de agent dan voor de principaal is niet toegestaan (de principaal mag niet een kortere termijn voor zichzelf bedingen dan voor de agent; art. 7:437 lid 2 BW). Opzegging moet altijd tegen het einde van een kalendermaand plaatsvinden (art. 7:437 lid 3 BW), tenzij anders overeengekomen. Voor agentuurovereenkomsten die voor bepaalde tijd zijn aangegaan, eindigt de relatie in principe automatisch na afloop van de termijn, tenzij stilzwijgend verlengd (waardoor het een onbepaalde tijd contract wordt).
Onmiddellijke beëindiging van de agentuurovereenkomst (dringende reden)
Zowel principaal als agent kunnen de overeenkomst onverwijld beëindigen zonder opzegtermijn als er een dringende reden is, d.w.z. een ernstige tekortkoming of omstandigheid waardoor in redelijkheid niet van de partij kan worden gevergd de overeenkomst voort te zetten. Dit is vergelijkbaar met ontslag op staande voet bij arbeid: denk aan fraude door de agent, of wanbetaling door de principaal. De dringende reden moet onverwijld aan de wederpartij worden meegedeeld (art. 7:439 lid 2 BW). Bij een rechtsgeldige beëindiging om dringende reden is geen opzegtermijn vereist. Een bijzondere grond voor de principaal is expliciet genoemd: indien de agent wegens leeftijd, invaliditeit of langdurige ziekte permanent niet meer kan werken, mag de principaal met een redelijke (korte) termijn opzeggen. Omgekeerd kan de agent bij een zwaarwegende tekortkoming van de principaal ook per direct opzeggen.
Overlijden van de handelsagent
De agentuurovereenkomst eindigt van rechtswege bij overlijden van de agent (art. 7:438 lid 1 BW). Overlijdt de principaal, dan eindigt de overeenkomst niet direct, maar de erfgenamen van de principaal hebben het recht om binnen 9 maanden alsnog op te zeggen met inachtneming van 4 maanden opzegtermijn (art. 7:438 lid 2 BW). Dit geeft de erfgenamen tijd om te beslissen of zij de agentuur willen voortzetten of niet.
Wanneer is er een recht op schadevergoeding bij onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst?
Indien een partij de overeenkomst beëindigt zonder de juiste opzegtermijn of zonder instemming terwijl geen dringende reden aanwezig is (zogenoemde onregelmatige opzegging), is die partij jegens de wederpartij schadeplichtig (art. 7:439 lid 1 BW). Concreet: zegt de principaal op zonder de vereiste termijn, dan moet hij aan de agent de schade vergoeden (veelal komt dit neer op het loon over de resterende duur van de termijn die niet in acht is genomen).
Dit geldt niet als er wél een dringende reden was voor onmiddellijke beëindiging. Als de dringende reden te wijten is aan de wederpartij, dan is juist dié wederpartij aansprakelijk: bijvoorbeeld als de agent per direct opzegt wegens wanbetaling door de principaal, dan is de principaal door zijn toedoen schadeplichtig jegens de agent. Contractuele bedingen die een partij eenzijdig het recht geven om te bepalen of een dringende reden aanwezig is, zijn nietig – het oordeel daarover is aan de rechter.
Ontbinding agentuurovereenkomst via de rechter
Naast opzegging kunnen partijen ook de kantonrechter om ontbinding van de agentuurovereenkomst vragen op grond van algemene contractuele beginselen. Artikel 7:440 BW noemt als gronden voor ontbinding: (a) een dringende reden of (b) een onvoorziene verandering van omstandigheden. Dit biedt een mogelijkheid om de overeenkomst te laten beëindigen door de rechter als de situatie daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld wanneer de verhouding ernstig verstoord is geraakt zonder dat één partij een directe wanprestatie heeft geleverd). In de praktijk wordt ontbinding door de rechter minder vaak gebruikt, omdat opzegging vaak een eenvoudiger route is tenzij er discussie is over dringende reden of schadevergoeding.
Vergoedingen en aanspraken bij einde overeenkomst
Bij het einde van de agentuurovereenkomst speelt met name de kwestie van de klantenvergoeding (goodwillvergoeding) voor de agent, naast eventuele schadevergoeding. De wet onderscheidt twee soorten financiële claims van de agent bij einde contract:
- Schadevergoeding wegens onregelmatige beëindiging: Dit is de reeds genoemde schadeclaim als een partij de overeenkomst opzegt in strijd met de regels. Deze claim is erop gericht de agent te compenseren voor het inkomensverlies doordat de opzegtermijn niet (volledig) in acht is genomen. De onregelmatig opzeggende partij is die schade verschuldigd (art. 7:439 lid 1 BW). Dit staat los van de klantenvergoeding en kan daarmee samenlopen (art. 7:442 lid 1 BW begint met “Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de agent recht op een klantenvergoeding…”). Met andere woorden: een agent kan én de termijnschade én de goodwillvergoeding claimen, voor zover die verschillende doelen dienen.
- Klantenvergoeding (goodwillvergoeding): Art. 7:442 BW geeft de handelsagent bij het einde van de overeenkomst recht op een eenmalige vergoeding voor de door hem opgebouwde goodwill (clièntele). Deze bepaling implementeert art. 17(2) van de richtlijn. De gedachte is dat de agent de principaal nieuwe klanten en extra omzet heeft bezorgd; na beëindiging plukt de principaal daar mogelijk nog jarenlang de vruchten van, terwijl de agent zijn provisie-inkomen uit die relaties verliest. Daarom moet de agent hiervoor gecompenseerd worden.
Waar is de goodwillvergoeding voor handelsagenten geregeld?
Volgens de wet (art. 7:442 lid 1 BW) heeft de agent recht op deze goodwillvergoeding voor zover:
- de agent nieuwe klanten heeft aangebracht of de omzet met bestaande klanten aanzienlijk heeft vergroot én die klanten de principaal na einde contract nog substantiële voordelen opleveren; en
- betaling van de vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder het provisieverlies van de agent uit deze klantenkring.
Dit zijn cumulatieve voorwaarden. Vereist is dus zowel objectief voordeel voor de principaal (nieuwe of vergrote klantenkring die blijft renderen) als een billijkheidstoets (het moet redelijk zijn de agent te vergoeden, bv. gezien zijn inkomensverlies). In de praktijk komt het erop neer dat de agent een vergoeding krijgt voor door hem achtergelaten “waarde” (goodwill), maar geen vergoeding als hij nauwelijks heeft bijgedragen aan nieuwe omzetgroei.
Hoogte van de klantenvergoeding (goodwill) voor handelsagenten
De wet plafonneert de vergoeding op maximaal één jaar provisie (beloning) berekend naar het gemiddelde van de laatste 5 jaar (of korter, als de overeenkomst minder dan vijf jaar geduurd heeft), zie art. 7:442 lid 2 BW. Dit maximum correspondeert met de richtlijn. De daadwerkelijke berekening is vaak complex en geschiedt in de rechtspraak volgens een aantal stappen. De Hoge Raad heeft in het arrest T-Mobile/Klomp (HR 2 november 2012) uitgewerkt dat de vaststelling in drie fasen plaatsvindt:
- Eerst wordt bepaald welk voordeel de principaal nog heeft van de door de agent aangebrachte klantrelaties (bijv. de netto winst of marge die de principaal naar verwachting uit die klanten in de toekomst zal behalen).
- Vervolgens wordt gekeken naar het provisieverlies van de agent: hoeveel provisie zou hij normaal gesproken uit die transacties hebben gekregen (dit vormt de basis voor een billijke vergoeding).
- Ten slotte wordt de vergoeding beperkt tot het maximum van één jaar provisie zoals art. 7:442 lid 2 voorschrijft.
De uiteindelijk toe te kennen klantenvergoeding is vaak het laagste van (a) het geconstateerde voordeel voor de principaal en (b) het provisieverlies van de agent, met als bovengrens (c) het gemiddelde jaarprovisieplafond. In veel gevallen zal die cap van één jaar provisie bepalen wat de agent ontvangt, tenzij het berekende voordeel of verlies lager ligt.
Uitsluitingsgronden: De agent verliest zijn recht op de klantenvergoeding in bepaalde gevallen. Art. 7:442 lid 4 BW (conform art. 18 Richtlijn) bepaalt dat géén vergoeding verschuldigd is indien:
- Beëindiging door principaal wegens dringende reden toerekenbaar aan agent: Dus als de principaal de overeenkomst onmiddellijk beëindigt vanwege een ernstige tekortkoming van de agent (art. 7:439 lid 3 BW geeft deze situatie aan), heeft de agent geen recht op de vergoeding. Dit dekt de situatie waarin de agent zelf schuld heeft aan het einde (bijv. ontslag op staande voet door agent’s wanprestatie).
- Beëindiging door de agent zelf: Als de agent opzegt, vervalt in principe de aanspraak op goodwillvergoeding. Uitzonderingen hierop zijn wanneer de opzegging gerechtvaardigd wordt door omstandigheden toerekenbaar aan de principaal (bijvoorbeeld de agent zegt op vanwege een ernstige wanprestatie van de principaal) of wanneer de agent wegens zijn leeftijd, invaliditeit of ziekte redelijkerwijs niet kan voortgaan met de agentuur. In die uitzonderingsgevallen behoudt de agent wel recht op de vergoeding, ondanks dat hij zelf initieert.
- Overdracht van contract aan derde: Geen vergoeding is verschuldigd als de agent, in overleg met de principaal, zijn rechten en plichten uit de agentuurovereenkomst aan een derde overdraagt (art. 7:442 lid 4 sub c BW). Dit laatste ziet op de situatie dat bijvoorbeeld een agentuur wordt overgenomen door een andere agent; de vertrekkende agent krijgt dan geen dubbele tegemoetkoming omdat een opvolger zijn positie overneemt.
Procedureregel – vervaltermijn klantenvergoeding voor de handelsagent
Van groot belang is dat de agent tijdig aanspraak maakt op de klantenvergoeding. De wet stelt dat de agent uiterlijk binnen één jaar na het einde van de overeenkomst de principaal op de hoogte moet stellen dat hij een vergoeding wenst (art. 7:442 lid 3 BW). Doet hij dat niet, dan vervalt zijn recht definitief. Deze strikte termijn brengt mee dat een agent die meent recht te hebben op goodwillvergoeding, dit binnen een jaar schriftelijk kenbaar moet maken aan de principaal, om verval te voorkomen.
Concurrentiebeding en andere bedingen bij agentuur
Concurrentiebeding tijdens agentuurcontract
Tijdens de looptijd kunnen partijen een non-concurrentieverplichting overeenkomen (de agent zal geen concurrerende producten verkopen of voor concurrerende principaal werken). De wet stelt hieraan tijdens de agentuur geen specifieke eisen – contractsvrijheid is het uitgangspunt. Wel verdient het aanbeveling een dergelijk beding schriftelijk vast te leggen om discussie te voorkomen.
Postcontractueel concurrentiebeding handelsagent
Voor een concurrentiebeding dat na afloop van het agentuur doorwerkt, gelden wettelijke beperkingen (art. 7:443 BW is dwingendrechtelijk). Een dergelijk beding is alleen rechtsgeldig indien het voldoet aan alle volgende vereisten:
- Het beding is schriftelijk vastgelegd (in de agentuurovereenkomst of bij beëindiging).
- Het beding betreft uitsluitend de goederen en diensten waarin de agent heeft bemiddeld. (De principaal kan de agent dus na afloop niet breder beperken dan het vakgebied waarin hij actief was.)
- Het beding beperkt de agent alleen in het gebied en/of klantenkring die aan hem waren toegewezen. (Bijv. een agent voor regio Benelux mag na einde alleen in de Benelux worden beperkt, niet daarbuiten.)
- De duur van het beding is maximaal 2 jaar na einde van de agentuurovereenkomst. Een langer postcontractueel non-concurrentiebeding is van rechtswege nietig voor het meerdere.
Voldoet een postcontractueel non-concurrentiebeding niet aan deze eisen, dan is het (voor dat gedeelte) niet afdwingbaar. Overigens kan los van een beding nog steeds bepaalde concurrentie door de agent onrechtmatig zijn (bijvoorbeeld gebruik van vertrouwelijke klantinformatie van de principaal vlak na einde contract), maar dat valt dan onder algemene regels van onrechtmatige daad.
Beperkte afdwingbaarheid bij bepaalde beëindigingswijze principaal
Zelfs als aan bovengenoemde vereisten is voldaan, kan de principaal in sommige situaties geen beroep doen op het concurrentiebeding. Art. 7:443 lid 3 BW bepaalt dat het beding niet werkt (de agent er niet aan gehouden is) indien de overeenkomst is geëindigd onder omstandigheden die in de risicosfeer van de principaal liggen. Concreet onderscheiden de wet en jurisprudentie drie gevallen waarin het postcontractuele concurrentiebeding niet kan worden ingeroepen door de principaal:
- Opzegging door principaal in strijd met de regels: Bijvoorbeeld de principaal zegt op zonder instemming van de agent, zonder de contractuele/wettelijke opzegtermijn in acht te nemen, of geeft een valse dringende reden op. In zo’n geval heeft de principaal zelf onregelmatig beëindigd; hij kan dan niet tevens de bescherming van het concurrentiebeding inroepen.
- Opzegging door agent met dringende reden aan de principaal verwijtbaar: Dit houdt in dat de agent de overeenkomst zelf beëindigt om een gegronde reden die te wijten is aan de principaal (bijv. wegens wanbetaling of malversaties van de principaal, direct gemeld aan de principaal). Aangezien de principaal de aanleiding heeft gegeven tot de beëindiging, verspeelt hij het recht de agent aan het beding te houden.
- Beëindiging via de rechter vanwege toerekenbaar gedrag van principaal: Als de rechter de agentuurovereenkomst ontbindt of beëindigt wegens omstandigheden die een verwijt aan de principaal opleveren, werkt het concurrentiebeding daarna niet. Dit sluit uiteraard aan bij de vorige situatie, maar dan via gerechtelijke weg.
In deze gevallen is het concurrentiebeding dus feitelijk buiten spel en kan de agent na afloop vrijelijk concurreren, ongeacht wat er contractueel stond. Dit mechanisme verhindert dat een principaal die zich niet aan de regels houdt, toch de agent aan een concurrentieverbod bindt.
Aanpassing of opheffing concurrentiebeding in agentuurcontract door de rechter
De agent heeft expliciet het recht om de rechter te verzoeken een postcontractueel concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen wegens onbillijkheid (art. 7:443 lid 2 BW). De kantonrechter kan bijvoorbeeld de duur of reikwijdte matigen als het beding de agent te veel belemmert in het verkrijgen van een nieuwe broodwinning. Deze bevoegdheid van de rechter lijkt op die bij een werknemers-concurrentiebeding, maar is iets minder ruim geformuleerd. In de praktijk zal toetsing aan redelijkheid plaatsvinden; een beding dat weliswaar voldoet aan de criteria maar toch buitenproportionele gevolgen heeft voor de agent kan worden beperkt of vernietigd.
Belangrijke jurisprudentie over agentuur
Naast bovengenoemde HR-arresten (T-Mobile/Klomp 2012 over de berekening van de klantenvergoeding en Prijsvrij/Corendon 2017 over richtlijnconforme uitleg) en de EU-rechtspraak (o.a. Ingmar 2000, Unamar 2013, Trendsetteuse 2020), zijn er in Nederland diverse uitspraken die de toepassing van agentuurrecht inkleuren:
- Hoge Raad 2012 (T-Mobile Netherlands/Klomp): bevestigde de dwingendrechtelijke aanspraak van de agent op klantenvergoeding en gaf een raamwerk in drie stappen voor de berekening daarvan. Sindsdien wordt bij geschillen over de hoogte van de goodwillvergoeding deze systematiek gehanteerd om te bepalen wat “billijk” is volgens art. 7:442 BW.
- Hoge Raad 2017 (Prijsvrij.nl/Corendon): ging over de vraag of een online reisagent als “handelsagent” kwalificeerde en dus recht had op de bescherming van de agentuurregels. De HR oordeelde dat bij de uitleg van de agentuurovereenkomst gekeken moet worden naar de Richtlijncriteria – ook een tussenpersoon voor dienstverleningen (reizen) kan onder art. 7:428 BW vallen. Hiermee werd duidelijk dat de agentuurregels niet beperkt zijn tot traditionele vertegenwoordigers in goederenhandel.
- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2012 (ECLI\:NL\:GHSHE:2012\:BY6281): hierin werd geoordeeld (met toepassing van de Haviltex-maatstaf) dat een bepaalde relatie tussen een groothandel en telers niet voldeed aan de criteria van art. 7:428 lid 1 BW. Met andere woorden, ondanks dat partijen hun contract “agentuur” hadden genoemd, bleek uit de feitelijke uitvoering dat het eerder een distributieovereenkomst was, waardoor de agentuurregels niet golden. Deze zaak benadrukt het belang van de feitelijke invulling bij de kwalificatie.
- Rechtbank Midden-Nederland 2024 (ECLI\:NL\:RBMNE:2024:6865): een recent voorbeeld waarin de rechter oordeelde dat de principaal geen rechten kon ontlenen aan een concurrentiebeding, omdat hij de agentuurovereenkomst had opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder geldige dringende reden. Dit is een toepassing van art. 7:443 lid 3 BW in de praktijk: de clausule werd buiten werking gesteld vanwege de onregelmatige beëindiging door de principaal.
Daarnaast is er veel lagere rechtspraak omtrent de berekening van provisie, het al dan niet toekennen van goodwillvergoeding in grensgevallen, en de vraag of een overeenkomst als agentuur dan wel distributie moet worden gekwalificeerd. Over het algemeen volgen Nederlandse rechters de lijn van de Hoge Raad en de EU-rechter: de agent geniet een hoge mate van bescherming en twijfelgevallen worden vaak in diens voordeel uitgelegd (in dubio pro agente).
Praktische aandachtspunten voor contractspartijen
1. Sluit een schriftelijke overeenkomst: Hoewel een agentuurovereenkomst niet per se schriftelijk hoeft te zijn, is het in de praktijk essentieel om alle afspraken duidelijk op papier te zetten. Hiermee voorkomt men onduidelijkheid over bijvoorbeeld de omvang van de bevoegdheden van de agent, het gebied of de klantenkring, de hoogte van de provisie, en eventuele exclusiviteit. Bovendien kan de agent te allen tijde verlangen dat de overeenkomst op schrift wordt gesteld (art. 7:428 lid 3 BW) – het is efficiënt om dit vanaf de start te doen.
2. Let op de opzegtermijnen: Vanwege de dwingendrechtelijke minimumtermijnen moet de principaal bij een onbepaalde tijd contract altijd rekening houden met ten minste 1 tot 3 maanden opzegtermijn afhankelijk van hoelang de samenwerking duurt. Contractueel langere termijnen zijn toegestaan (en voor de agent wellicht gewenst voor meer zekerheid). Weet dat als u als principaal te kort opzegt, de agent de rechter kan vragen de termijn ambtshalve aan te vullen tot het wettelijke minimum. Maak bij voorkeur expliciete afspraken over opzegging in het contract, zodat beide partijen duidelijkheid hebben.
3. Voorziene duur en evaluatie: Omdat de wet bij >3 jaar duur een langere standaardtermijn (4–6 maanden) voorschrijft als niets is afgesproken, is het verstandig om in het contract te bepalen welke opzegtermijn zal gelden. Houd er rekening mee dat de principaal niet een kortere termijn voor zichzelf kan afspreken dan voor de agent – gelijkheid (of een gunstigere regeling voor de agent) is vereist.
4. Goodwillvergoeding incalculeren: Principalen doen er goed aan te beseffen dat bij het succesvol opbouwen van een klantenkring door de agent, bij einde contract een substantiële klantenvergoeding betaald kan moeten worden. Deze kan oplopen tot een jaar aan provisie. Dit is geen “boete” maar wettelijk verplicht om de agent te compenseren voor het waardevolle klantenpotentieel dat achterblijft. In de praktijk kan de mogelijkheid van een dergelijke vergoeding betekenen dat een principaal bij opzegging dit financieel moet inplannen. Agents doen er op hun beurt wijs aan tijdig (binnen 1 jaar na einde) hun aanspraak schriftelijk kenbaar te maken. Contractueel kan dit recht niet worden afgekocht of uitgesloten vooraf, dus deze verplichting staat als een paal boven water in de meeste gevallen.
5. Concurrentiebeding juist formuleren: Wil de principaal de agent beperken in concurrentie na het einde, dan móet dit beding voldoen aan de strikte eisen van art. 7:443 BW (schriftelijk, max. 2 jaar, beperkt tot vakgebied en regio/klanten). Zo niet, dan loopt men het risico dat het beding nietig of deels onverbindend is. Check ook de beëindigingswijze: bij een ontslag dat te verwijten is aan de principaal, kan het concurrentiebeding niet worden ingeroepen. Voor de agent is van belang dat hij bij vertrek weet of het beding geldig is en of de omstandigheden van beëindiging hem mogelijk ontslaan van het beding. In geval van twijfel kan hij de kantonrechter vragen het beding te matigen of te vernietigen.
6. Afspraken over provisie-afrekening: Leg nauwkeurig vast wanneer provisie verdiend is (bij order, bij betaling door klant, etc.) en hoe en wanneer afrekening plaatsvindt. De wet geeft een basis (maandelijkse afrekening, opeisbaarheid na opgave), maar partijen kunnen hier in detail invulling aan geven. Duidelijke provisieregels voorkomen discussies achteraf over nog te betalen commissies, zeker bij het einde van de samenwerking (denk aan orders in de pijplijn ten tijde van opzegging).
7. Extra afspraken: Overweeg in de overeenkomst ook bepalingen op te nemen over zaken als vergoeding van gemaakte kosten (bijv. marketingkosten van de agent), een eventuele proeftijd of evaluatiemoment, en een geschillenbeslechtingsclausule. Let wel: als de agent een natuurlijke persoon is, kan hij ongeacht een arbitrage- of buitenlandse forumkeuze na afloop van de overeenkomst vaak alsnog naar de Nederlandse rechter voor de wettelijke beschermingsclaims. Zo bepaalt art. 7:445 BW dat een beding waarbij de Nederlandse rechter wordt uitgesloten niet geldt voor vorderingen op grond van de agentuurregeling wanneer de agent een natuurlijk persoon is. Dit biedt de individuele agent altijd toegang tot de nationale rechter voor bijvoorbeeld zijn klantenvergoeding.
Advocatenkantoor gespecialiseerd in agentuurovereenkomsten
Het raadzaam voor beide partijen om juridisch advies in te winnen bij het aangaan en beëindigen van een agentuurovereenkomst. De wettelijke regeling is complex en dwingendrechtelijk; met een goed opgesteld contract en kennis van de regels kunnen principaal en agent veel conflictsituaties voorkómen en weten zij beter waar ze bij het naleven en beëindigen van de samenwerking aan toe zijn. De combinatie van het Burgerlijk Wetboek, de Europese richtlijn en de jurisprudentie schept een duidelijk kader waarbinnen commerciële agentuurovereenkomsten in Nederland moeten worden gesloten, uitgevoerd en beëindigd – met het oogmerk de handelsagent als economisch kwetsbaardere partij te beschermen.