Het contractueel uitsluiten van wijziging wegens dwaling bij koopovereenkomsten voorkomt dat een overeenkomst achteraf wordt aangepast door een partij die beweert gedwaald te hebben. Deze uitsluitingsclausule, veelvuldig toegepast in de overnamepraktijk, biedt rechtszekerheid maar is volgens de Hoge Raad niet absoluut: de rechter kan ondanks de uitsluiting nog steeds de overeenkomst wijzigen als de mate van het nadeel dat daartoe noopt.
Koopovereenkomsten vormen de kern van talrijke commerciële transacties in Nederland. Zodra partijen een koop sluiten, ontstaan wederzijdse rechten en verplichtingen die juridische bescherming genieten. De praktijk toont echter dat omstandigheden kunnen leiden tot situaties waarin een partij achteraf beweert onder invloed van dwaling te hebben gecontracteerd. Het Nederlands recht biedt hiervoor twee remedies: vernietiging volgens artikel 6:228 BW of wijziging van rechtsgevolgen op grond van artikel 6:230 BW.
De juridische instrumenten bij dwaling
Wat is dwaling precies binnen het contractenrecht? Dwaling betekent dat een overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken die niet aan de dwalende partij zelf kan worden toegerekend. De Burgerlijk Wetboek stelt in artikel 6:228 dat een dergelijke overeenkomst vernietigbaar is. Vernietiging heeft terugwerkende kracht: de overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan. Dit leidt tot restitutie van prestaties via de regels van onverschuldigde betaling.
Welke alternatieven bestaan er naast volledige vernietiging? Artikel 6:230 BW biedt de dwalende partij een minder ingrijpende mogelijkheid: wijziging van rechtsgevolgen. Deze bepaling stelt dat degene die bevoegd is een rechtshandeling te vernietigen, in plaats daarvan een rechtsvordering kan instellen tot wijziging van de rechtsgevolgen, zodat het door de dwaling geleden nadeel geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven. De rechtspraak beschouwt wijziging als een alternatief voor vernietiging, minder drastisch dan het volledig tenietdoen van de overeenkomst.
De letterlijke tekst van artikel 6:230 BW suggereert een samenhang tussen beide remedies: wijziging is alleen mogelijk wanneer ook vernietiging mogelijk zou zijn. In de parlementaire geschiedenis erkende de wetgever het ingrijpende karakter van vernietiging en creëerde daarom wijziging als alternatief. Deze systematische samenhang leidt tot de vraag of een contractuele uitsluiting van vernietiging automatisch ook wijziging uitsluit.
Contractuele uitsluitingen in de praktijk
Waarom sluiten partijen dwalingsberoepen uit in overeenkomsten? In commerciële transacties, met name bij bedrijfsovernames, streven partijen naar rechtszekerheid. Overnameovereenkomsten bevatten veelal uitgebreide garantieregelingen waarbij de verkoper specifieke garanties afgeeft over de financiële positie, juridische status en operationele situatie van het over te nemen bedrijf. Bij schending van deze garanties heeft de koper recht op schadevergoeding volgens vooraf overeengekomen procedures en bedragen.
Deze gedetailleerde garantieregelingen maken het onwenselijk dat een partij alsnog een beroep doet op dwaling buiten het garantiesysteem om. In de overnamepraktijk is het daarom gebruikelijk om artikel 6:228 BW – dat vernietiging regelt – contractueel uit te sluiten. Dit betreft regelend recht, zodat partijen vrij zijn afwijkende afspraken te maken. De praktische redenering is helder: partijen hebben bewust een uitputtend garantiesysteem gecreëerd dat dwaling in feite overbodig maakt.
Wat gebeurt er met artikel 6:230 BW in deze constructie? Opmerkelijk genoeg zien veel overnamepraktijkjuristen ervan af om artikel 6:230 BW (wijziging) expliciet uit te sluiten in hun contracten. Deze omissie lijkt voort te komen uit de veronderstelling dat een uitsluiting van vernietiging automatisch ook wijziging uitsluit, gelet op de systematische samenhang tussen beide bepalingen.
De rechtbank Noord-Holland oordeelde op 18 november 2015 overeenkomstig deze redenering: wanneer partijen vernietiging contractueel uitsluiten, vervalt ook het beroep op wijziging van rechtsgevolgen. Deze benadering volgt logisch uit de wettekst en -systematiek: artikel 6:230 lid 1 spreekt immers over degene “die bevoegd is een rechtshandeling wegens dwaling te vernietigen”. Als die bevoegdheid ontbreekt door contractuele uitsluiting, zou wijziging evenmin mogelijk zijn.
De doorbraak: het Hoge Raad arrest van 2019
Kan een contractuele uitsluiting van dwaling volledig worden gepasseerd? Het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2019 bracht een fundamentele nuancering aan. De hoogste rechter oordeelde dat een clausule die vernietiging wegens dwaling uitsluit, niet per definitie impliceert dat de rechter niet meer bevoegd is om de overeenkomst te wijzigen. Deze uitspraak deed de overnamepraktijk opschrikken: een zorgvuldig geconstrueerd garantiesysteem met dwalingsuitsluiting bleek niet waterdicht.
De Hoge Raad overwoog dat de omvang van het door de dwaling geleden nadeel altijd moet worden meegewogen, ondanks een contractuele uitsluiting van dwaling. Dit betekent dat zelfs wanneer partijen expliciet hebben uitgesloten dat een beroep op dwaling mogelijk is, de rechter in uitzonderlijke gevallen toch kan overgaan tot wijziging van de overeenkomst. De mate van geleden nadeel vormt daarbij het cruciale criterium.
Deze rechtspraak creëert spanning tussen contractsvrijheid en rechterlijke billijkheidscorrectie. Enerzijds hebben professionele partijen bewust en uitdrukkelijk dwaling uitgesloten en een alternatief garantiesysteem opgezet. Anderzijds erkent de Hoge Raad dat extreme onbillijkheid correctie kan rechtvaardigen, ook wanneer dit de letterlijke afspraken doorbreekt.
Welke gevolgen heeft deze rechtspraak voor de contractpraktijk? Het arrest maakt duidelijk dat een generieke uitsluiting van dwaling niet volstaat om alle risico’s af te dekken. Advocaten die namens verkopende partijen optreden, moeten artikel 6:230 BW nu expliciet uitsluiten in overnamecontracten. Deze extra clausulering is echter geen garantie: de formulering van de Hoge Raad laat ruimte voor verdere rechterlijke interventie in extreme gevallen.
De praktische implicatie is tweeledig. Ten eerste: zorgvuldige contractdrafting vereist nu expliciete aandacht voor beide dwalingsremedies. Een voorbeeld van adequate clausulering luidt: “Partijen sluiten uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk elk beroep op dwaling ex artikel 6:228 BW uit, alsmede elk beroep op wijziging van rechtsgevolgen ex artikel 6:230 BW, ongeacht de omvang van eventueel nadeel.” Ten tweede: zelfs deze clausulering biedt geen absolute zekerheid, aangezien de Hoge Raad ruimte laat voor rechterlijke correctie in uitzonderlijke omstandigheden.
Verhouding tot andere beëindigingsgronden
Hoe verhoudt dwalingsuitsluiting zich tot andere contractbeëindigingsgronden? Het Nederlands contractenrecht kent naast dwaling nog drie wilsgebreken: bedrog (artikel 3:44 lid 2 BW), bedreiging (artikel 3:44 lid 2 BW) en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). Deze vernietigingsgronden leiden evenals dwaling tot een overeenkomst die achteraf kan worden aangetast, maar verschillen in zwaarte en karakter.
Bedrog veronderstelt opzettelijk handelen van de wederpartij die bewust verkeerde informatie verstrekt of essentiële feiten verzwijgt met de intentie de ander te misleiden. Bedreiging houdt in dat de overeenkomst tot stand komt onder invloed van onrechtmatige druk, bijvoorbeeld door dreigementen met fysiek of economisch geweld. Misbruik van omstandigheden doet zich voor wanneer een partij gebruikmaakt van bijzondere omstandigheden aan de zijde van de wederpartij, zoals afhankelijkheid, verstandelijke beperking of bijzondere gemoedsgesteldheid.
Deze zwaarder wegende gronden worden in de overnamepraktijk zelden uitdrukkelijk uitgesloten, deels omdat de situaties waarin zij zich voordoen fundamenteel indruisen tegen de goede trouw en deels omdat rechters ook bij expliciete uitsluiting naar verwachting bescherming zullen bieden aan slachtoffers van dergelijk wangedrag. De focus ligt daarom primair op uitsluiting van dwaling als meest voorkomende grond.
Wat is het verschil tussen vernietiging en ontbinding? Ontbinding op grond van artikel 6:265 BW vormt een andere route om een overeenkomst te beëindigen, namelijk wegens tekortkoming in de nakoming. Anders dan vernietiging heeft ontbinding géén terugwerkende kracht. Bij ontbinding eindigt de overeenkomst vanaf het moment van ontbinding, maar blijven de tot dat moment verrichte prestaties in principe geldig. Wel ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking van reeds verrichte prestaties.
Dit verschil is wezenlijk: bij vernietiging wordt de overeenkomst geacht nooit te hebben bestaan, wat betekent dat geleverde zaken juridisch eigendom blijven van de oorspronkelijke eigenaar. Bij ontbinding ontstaat slechts een verbintenis tot teruggave. In faillissementssituaties kan dit onderscheid cruciaal zijn: een curator hoeft een ongedaanmakingsverbintenis niet na te komen, maar moet wel bestaande eigendomsrechten respecteren.
Procedurele aspecten en verjaring
Hoe moet een vernietigingsberoep worden ingeroepen? Artikel 3:49 BW bepaalt dat vernietiging kan plaatsvinden door een buitengerechtelijke verklaring of door een rechterlijke uitspraak. Degene die zich op een vernietigingsgrond beroept, kan dit dus doen door een aangetekende brief aan de wederpartij, waarin hij de overeenkomst vernietigt met vermelding van de grond. Alternatief kan hij een procedure starten waarin de rechter de vernietiging uitspreekt.
Artikel 3:51 lid 3 BW voegt daar een derde mogelijkheid aan toe: een beroep op vernietiging bij wege van verweer in rechte. Dit betekent dat wanneer een partij wordt aangesproken op basis van de overeenkomst, zij zich kan verweren met een beroep op dwaling zonder zelf een vernietigingsactie te hoeven starten. Deze verwerende partij moet wel zo spoedig mogelijk mededeling doen aan de bij de rechtshandeling betrokken partijen die niet in het geding zijn verschenen.
Geldt er een termijn voor beroep op dwaling? Artikel 3:52 BW regelt de verjaring van rechtsvorderingen tot vernietiging. De hoofdregel luidt dat deze verjaring drie jaar bedraagt vanaf het moment waarop de verjaringstermijn is aangevangen. Voor dwaling vangt deze termijn aan op het moment dat de dwaling is ontdekt of redelijkerwijs ontdekt had moeten worden. Deze verjaring strekt zich ingevolge artikel 3:52 lid 2 BW ook uit tot de bevoegdheid om de rechtshandeling buitengerechtelijk te vernietigen.
De wetgever heeft echter in artikel 3:51 lid 3 BW een belangrijke uitzondering gecreëerd: een beroep op een vernietigingsgrond bij wege van verweer in rechte kan “te allen tijde” worden gedaan. Dit betekent dat zelfs wanneer de verjaringstermijn is verstreken, een gedaagde partij zich nog kan verweren met een beroep op dwaling. Deze regeling maakt artikel 3:52 in de praktijk grotendeels ineffectief: een contractpartij die wordt aangesproken tot nakoming kan zich altijd verweren met dwaling, ongeacht het tijdsverloop.
Registergoederen en bijzondere situaties
Gelden er speciale regels voor onroerende zaken? Wanneer een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring betrekking heeft op een in de openbare registers ingeschreven rechtshandeling aangaande een registergoed, geldt een bijzondere eis. Artikel 3:50 lid 2 BW bepaalt dat de vernietiging slechts werking heeft indien alle partijen in de vernietiging berusten. Bij gebreke van vrijwillige berusting is een rechterlijke uitspraak vereist die de vernietiging uitspreekt.
Deze extra waarborg beschermt het rechtsverkeer met betrekking tot onroerende zaken. De openbare registers dienen betrouwbare informatie te verschaffen over eigendomsverhoudingen. Een eenzijdige vernietigingsverklaring zou die betrouwbaarheid ondermijnen. De wetgever heeft daarom voor registergoederen gekozen voor het vereiste van overeenstemming of rechterlijke tussenkomst.
In de context van bedrijfsovernames kan dit relevant zijn wanneer bijvoorbeeld een koopovereenkomst voor een bedrijfspand wordt gesloten. Wanneer de koper zich op dwaling beroept, volstaat een buitengerechtelijke verklaring niet als de verkoper niet instemt met de vernietiging. De koper zal dan een gerechtelijke procedure moeten starten waarin de rechter de vernietiging uitspreekt.
De spanning tussen rechtszekerheid en billijkheid
Waarom blijft onzekerheid bestaan ondanks expliciete uitsluitingen? De rechtsontwikkeling rond dwalingsuitsluiting illustreert een fundamentele spanning in het contractenrecht tussen twee beginselen. Enerzijds geldt het beginsel van contractsvrijheid en pacta sunt servanda: afspraken moeten worden nagekomen zoals gemaakt. Dit beginsel rechtvaardigt dat professionele partijen, bijgestaan door gespecialiseerde advocaten, bewust kunnen afwijken van regelend recht en dwaling kunnen uitsluiten.
Anderzijds kent het Nederlands recht de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). Deze bepaling stelt dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De Hoge Raad past deze correctiemogelijkheid terughoudend toe, maar sluit interventie in extreme gevallen niet uit.
Het arrest van 6 december 2019 positioneert zich in dit spanningsveld. De Hoge Raad erkent dat partijen dwaling kunnen uitsluiten, maar behoudt ruimte voor rechterlijke correctie wanneer de omvang van het nadeel daartoe noopt. Dit schept onzekerheid: partijen kunnen niet met absolute zekerheid voorspellen of hun uitsluitingsclausule in alle omstandigheden stand houdt. Voor de rechtspraktijk betekent dit dat naast zorgvuldige contractdrafting ook adequate garantieregelingen essentieel blijven.
Conversie en partiële nietigheid
Wat gebeurt er wanneer delen van een overeenkomst nietig zijn? Artikel 3:41 BW regelt de situatie van partiële nietigheid. Wanneer een gedeelte van een rechtshandeling nietig is, blijft de rechtshandeling voor het overige in stand, tenzij de rechtshandeling zonder het nietige deel niet zou zijn aangegaan. Deze bepaling voorkomt dat een gehele overeenkomst moet sneuvelen wanneer slechts een beding ongeldig blijkt.
In de context van koopovereenkomsten met dwalingsuitsluiting kan deze regel relevant worden wanneer de dwalingsuitsluiting zelf als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Stel dat een rechter oordeelt dat in een specifieke situatie de dwalingsuitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vraag rijst dan of de gehele overeenkomst daarmee vervalt, of dat alleen de uitsluitingsclausule wegvalt en de rest van de koopovereenkomst in stand blijft.
Artikel 3:42 BW introduceert conversie: een nietige rechtshandeling kan onder omstandigheden de rechtsgevolgen van een andere rechtshandeling hebben, indien deze de strekking van de nietige rechtshandeling benadert en mag worden aangenomen dat partijen deze andere rechtshandeling zouden hebben gewild bij wetenschap van de nietigheid. Conversie werkt van rechtswege en moet door de rechter ambtshalve worden toegepast. In complexe overnamesituaties kan dit leiden tot onverwachte juridische constructies die in rechte moeten worden uitgekristalliseerd.
Praktische aanbevelingen voor contractpartijen
Welke stappen moeten verkopende partijen nemen? Voor verkopers in M&A-transacties is het essentieel om een waterdiChte garantieregeling op te stellen die voorziet in alle redelijkerwijs te verwachten situaties. Deze regeling moet niet alleen schendingen van garanties dekken, maar ook procedures, termijnen en maximale bedragen specificeren. Daarnaast dient de overeenkomst expliciete uitsluitingsclausules te bevatten voor zowel artikel 6:228 BW (vernietiging) als artikel 6:230 BW (wijziging).
Een doeltreffende clausulering luidt bijvoorbeeld: “Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat zij geen beroep zullen doen op vernietiging van deze overeenkomst wegens dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW, noch op wijziging van rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 6:230 BW. Deze uitsluiting geldt ongeacht de aard of omvang van de dwaling of het nadeel. Partijen verklaren zich er bewust van dat de in deze overeenkomst opgenomen garantieregeling voorziet in een uitputtend stelsel van rechtsbescherming.”
Verkopende partijen moeten zich echter realiseren dat zelfs deze formulering geen absolute bescherming biedt tegen rechterlijke interventie in extreme gevallen. Het is daarom verstandig om naast contractuele maatregelen ook feitelijke voorzorgsmaatregelen te treffen, zoals grondig due diligence-onderzoek, transparante informatieverstrekking en realistische garanties die de kans op beroepen op dwaling minimaliseren.
Hoe kunnen kopende partijen hun positie versterken? Kopers profiteren van het arrest van 6 december 2019 doordat zij meer mogelijkheden behouden om achteraf correctie te verkrijgen. Desondanks is het voor kopers verstandig om tijdens onderhandelingen niet blindelings te vertrouwen op mogelijke dwalingsberoepen. Een actieve en kritische benadering tijdens due diligence, met deskundige advisering, voorkomt situaties waarin achteraf beroep op dwaling noodzakelijk wordt.
Wanneer een koper na transactie constateert dat essentiële informatie onjuist was of ontbrak, dient hij tijdig actie te ondernemen. Dit betekent: onmiddellijk schriftelijk protesteren bij de verkoper, de aard en omvang van de dwaling nauwkeurig documenteren, en indien nodig juridisch advies inwinnen over de haalbaarheid van een beroep op dwaling. De driejaarstermijn van artikel 3:52 BW begint te lopen vanaf ontdekking, maar vertraging ondermijnt de geloofwaardigheid van het dwalingsberoep.
Europese dimensie en internationaal perspectief
Hoe verhouden Nederlandse regels zich tot Europees recht? Het Nederlandse dwalingssysteem vindt zijn oorsprong deels in Europese harmonisatie-inspanningen. De Principles of European Contract Law (PECL) en het Draft Common Frame of Reference (DCFR) bevatten vergelijkbare bepalingen over mistake, misrepresentation en unfair exploitation. Deze instrumenten benadrukken de balans tussen contractsvrijheid en bescherming tegen onbillijke situaties.
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten heeft weliswaar alleen betrekking op consumententransacties, maar de beginselen eruit stralen uit naar het algemene contractenrecht. Bedingen die de wettelijke of contractuele rechten van partijen bij wanprestatie aanzienlijk beperken, worden kritisch beoordeeld. Hoewel dwalingsuitsluiting in B2B-context geen directe Europeesrechtelijke toets ondergaat, biedt het Europese kader wel een interpretatiekader voor nationale rechters.
In grensoverschrijdende transacties speelt rechtskeuze een cruciale rol. Partijen die Nederlandse recht kiezen, importeren daarmee ook het Nederlandse dwalingssysteem inclusief de rechtspraak van de Hoge Raad. Internationale kopers en verkopers moeten zich bewust zijn van de nuances in het Nederlandse systeem, met name de beperkte effectiviteit van dwalingsuitsluiting in extreme gevallen. Vergelijkende analyse met common law-stelsels toont aanzienlijke verschillen: het Engelse recht kent bijvoorbeeld geen algemene dwalingsregeling maar oplossingen via misrepresentation en frustration.
Conclusie: navigeren tussen zekerheid en flexibiliteit
De contractuele uitsluiting van wijziging van koopovereenkomsten wegens dwaling vormt een essentieel instrument in de Nederlandse transactiepraktijk, maar biedt geen absolute bescherming. De rechtsontwikkeling sinds 2019 maakt duidelijk dat expliciete uitsluiting van zowel vernietiging als wijziging noodzakelijk is, zonder garantie dat rechterlijke correctie in alle gevallen wordt voorkomen. Voor professionele partijen in M&A-transacties betekent dit dat een zorgvuldig gebalanceerd contract, met adequate garantieregelingen en duidelijke uitsluitingsclausules, de beste waarborg biedt.
De spanning tussen contractsvrijheid en billijkheidscorrectie blijft inherent aan het systeem. Het Nederlandse recht kiest bewust voor deze balans: partijen mogen afwijken van regelend recht, maar extreme onbillijkheid kan nog steeds rechterlijke interventie rechtvaardigen. Deze benadering past bij een rechtssysteem dat enerzijds vertrouwt op de autonomie van professionele partijen, anderzijds bescherming biedt tegen excessieve ongelijkheid. Voor rechtspraktijk en transactieadviseurs betekent dit een voortdurende afweging: juridische creativiteit binnen contractuele grenzen, realistische inschatting van juridische risico’s en adequate communicatie met cliënten over de begrenzingen van contractuele zekerheid.





