Ga naar de inhoud

Contractenrecht

blokje-maak

Juridisch advies over samenwerkingsovereenkomsten

Inhoudsopgave

Samenwerkingsovereenkomsten (contracten tussen commerciële partijen om samen te werken) worden beheerst door het algemene contractenrecht in het Burgerlijk Wetboek (BW). Ons advocatenkantoor in Amsterdam stelt samenwerkingsovereenkomsten op, en adviseert bij de beëindiging van samenwerkingsovereenkomsten. Wanneer er een geschil ontstaat treden onze Nederlandse advocaten op in civiele procedures.

Juridische aandachtspunten bij samenwerkingsovereenkomsten

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste wettelijke bepalingen omtrent het sluiten, nakomen en beëindigen van zulke overeenkomsten, met speciale aandacht voor zakelijke samenwerkingen. We benoemen relevante artikelen uit het BW en lichten hun betekenis toe. Daarnaast worden aandachtspunten bij het sluiten van de overeenkomst, de regels rond nakoming (inclusief wanprestatie) en de mogelijkheden bij beëindiging (zoals opzegging, ontbinding en vernietiging) besproken. Tot slot noemen we kort enkele specifieke samenwerkingsvormen (agentuur, distributie, franchise) en de eventuele aanvullende wettelijke regels daarvoor.

Sluiten van de samenwerkingsovereenkomst (totstandkoming)

Bij het tot stand komen van een samenwerkingsovereenkomst zijn met name de volgende wettelijke bepalingen en aandachtspunten van belang:

Aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW)

Een overeenkomst komt juridisch tot stand door een aanbod van de ene partij en de aanvaarding daarvan door de andere partij. Het aanbod en de acceptatie moeten inhoudelijk op elkaar aansluiten; bij een afwijkende aanvaarding geldt dit in principe als een nieuw aanbod (art. 6:225 BW). Partijen moeten de intentie hebben juridisch gebonden te willen zijn (wilsovereenstemming).

In BW 3:33 is bepaald dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring openbaart. Daarnaast geldt op grond van art. 3:35 BW het vertrouwensbeginsel: als de verklaringen tussen partijen niet helemaal stroken met de werkelijke wil, kan toch een contract ontstaan wanneer de ene partij er gerechtvaardigd op vertrouwde dat de verklaring de werkelijke wil weergaf.

Wilsgebreken (dwaling, bedrog, dwang etc.)

Bij het sluiten van de overeenkomst moet de wil van partijen vrij en juist gevormd zijn. Wilsgebreken zijn gebreken in de wilsvorming die een overeenkomst vernietigbaar maken. Het BW kent vier wilsgebreken: dwaling (art. 6:228 BW), bedrog (art. 3:44 lid 3 BW), bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW) en misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW). Bijvoorbeeld, bij dwaling heeft een partij een onjuiste voorstelling van zaken; bij bedrog is een partij opzettelijk misleid. Als een overeenkomst onder invloed van een wilsgebrek is tot stand gekomen, kan de benadeelde partij deze vernietigen (met terugwerkende kracht ongeldig maken). Dit vereist een beroep op vernietiging (het contract is geldig totdat het vernietigd wordt).

Overeenkomsten in Nederland zijn in beginsel vormvrij, behalve waar de wet een vorm voorschrijft. Zo vereist bijvoorbeeld de koop van een huis met een particuliere koper een schriftelijk contract (art. 7:2 BW). Verder bepaalt art. 3:40 BW dat een rechtshandeling nietig (van rechtswege ongeldig) is als de inhoud in strijd is met de wet, openbare orde of goede zeden. Contracten met een onwettig doel of die essentieel in strijd zijn met de wet zijn dus nietig. Hetzelfde geldt als niet aan verplichte vormvereisten is voldaan (bijvoorbeeld het ontbreken van schriftelijkheid waar dat vereist is). Ook moet een overeenkomst voldoende bepaalbaar zijn in inhoud; art. 6:227 BW eist dat verbintenissen duidelijk bepaald of bepaalbaar zijn.

Algemene voorwaarden (art. 6:231–247 BW)

In zakelijke contracten wordt vaak gewerkt met algemene voorwaarden (“de kleine lettertjes”). De wet definieert algemene voorwaarden in art. 6:231 BW als bedingen die zijn opgesteld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt, niet zijnde de kernbedingen (essentiële afspraken zoals prijs of hoofdprestatie). Dergelijke voorwaarden zijn bindend als ze op de juiste wijze onderdeel van de overeenkomst zijn geworden.

Het BW stelt hiervoor twee belangrijke eisen: (1) uitdrukkelijk van toepassing verklaren bij het sluiten van het contract, en (2) de wederpartij moet een redelijke mogelijkheid hebben gehad om de voorwaarden te kennen (informatieplicht). Zo moet de gebruiker de voorwaarden vóór of bij contractsluiting ter hand stellen of beschikbaar maken (art. 6:233 sub a BW). Wordt dit nagelaten, dan kan een beding vernietigbaar zijn wegens het niet voldoen aan de informatieplicht.

Daarnaast kunnen bedingen in algemene voorwaarden worden getoetst op onredelijk bezwarend karakter (art. 6:233 sub b BW): als een beding de wederpartij onredelijk benadeelt, kan deze het vernietigen. Voor consumenten biedt de wet hiervoor lijsten met verboden/verdachte bedingen (de zwarte lijst in art. 6:236 BW en grijze lijst in art. 6:237 BW). In B2B-verhoudingen gelden de zwarte/grijze lijst niet, maar een onredelijk bezwarend beding kan in uitzonderlijke gevallen toch worden vernietigd op grond van art. 6:233.

Ten slotte bepaalt art. 6:232 BW dat een wederpartij gebonden kan zijn aan de algemene voorwaarden zelfs als hij de inhoud niet heeft gelezen, mits aan de toepasselijkheidsvereisten is voldaan. Dit benadrukt het belang voor ondernemers om duidelijk te communiceren welke algemene voorwaarden van toepassing zijn en deze tijdig te verstrekken.

Nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en wanprestatie

Na het sluiten van de overeenkomst moeten partijen hun verplichtingen nakomen volgens de afspraken. Enkele kernbepalingen en regels rond nakoming en tekortkoming (wanprestatie) zijn:

Nakoming en contractuele gebondenheid

Partijen zijn wettelijk verplicht hun verbintenissen uit het contract na te komen. Art. 6:248 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst partijen bindt en niet alleen de uitdrukkelijk overeengekomen verplichtingen omvat, maar ook dat wat uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit. Contractsvrijheid is uitgangspunt, maar de nakoming wordt mede beheerst door redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW). In principe kan een schuldeiser daadwerkelijke nakoming eisen van de wederpartij; volgens art. 3:296 BW kan de rechter een partij veroordelen tot nakoming van een opeisbare verbintenis. Dit geldt tenzij nakoming feitelijk onmogelijk is of onredelijk laat (bijv. unieke prestatie die niet meer geleverd kan worden).Tekortkoming en verzuim (wanprestatie)

Wanneer een partij tekortschiet in de nakoming (wanprestatie pleegt), biedt de wet diverse remedies. Voordat echter zwaardere maatregelen zoals schadevergoeding of ontbinding kunnen worden ingezet, moet de schuldenaar in veel gevallen eerst in verzuim zijn. Verzuim houdt in dat de schuldenaar ondanks aanmaning niet (tijdig) presteert terwijl de prestatie nog mogelijk is (art. 6:81 BW e.v.).

Verzuim treedt in als aan de wettelijke eisen is voldaan, meestal nadat de schuldenaar een ingebrekestelling (schriftelijke aanmaning) heeft ontvangen met een redelijke termijn om alsnog na te komen (art. 6:82 BW) en die termijn is verstreken zonder nakoming. In sommige gevallen treedt verzuim automatisch in (zonder ingebrekestelling), bijvoorbeeld wanneer de contractuele termijn een fataal termijn was of de schuldenaar laat weten niet te zullen nakomen (art. 6:83 BW). Zolang de schuldenaar niet in verzuim is, kan de schuldeiser in beginsel geen schadevergoeding vorderen en ook niet ontbinden, tenzij nakoming blijvend onmogelijk is.

Schadevergoeding bij wanprestatie onder de samenwerkingsovereenkomst (art. 6:74 BW)

Bij een toerekenbare tekortkoming heeft de schuldeiser recht op schadevergoeding. Art. 6:74 lid 1 BW stelt dat elke tekortkoming in de nakoming de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Toerekenbaarheid ontbreekt bijvoorbeeld in geval van overmacht (force majeure, art. 6:75 BW): dat wil zeggen dat de niet-nakoming niet te wijten is aan schuld van de schuldenaar en ook niet krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Bij overmacht is de schuldenaar niet schadeplichtig. Wel kan de wederpartij bij blijvende onmogelijkheid door overmacht de overeenkomst doorgaans ontbinden om zichzelf te bevrijden (zie hierna). Voor schadevergoeding geldt verder dat de schade in voldoende causaal verband met de wanprestatie moet staan en binnen het voorzienbaarheidsbereik liggen (art. 6:98 BW). De wet onderscheidt vermogensschade en ander nadeel (art. 6:95 BW), en art. 6:96 BW specificeert bijvoorbeeld kosten die voor vergoeding in aanmerking komen (zoals redelijke kosten ter beperking van schade). Ook kan soms eigen schuld van de schuldeiser de schadevergoeding verminderen (art. 6:101 BW).

Ontbinding bij wanprestatie van de samenwerkingsovereenkomst (art. 6:265 BW)

Naast schadevergoeding biedt de wet de mogelijkheid van ontbinding van de overeenkomst als remedie tegen wanprestatie. Art. 6:265 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in een wederkerige overeenkomst (een overeenkomst met over en weer afdwingbare verplichtingen) de wederpartij de bevoegdheid geeft de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis ontbinding niet rechtvaardigt. Ontbinding kan buitengerechtelijk (via een schriftelijke verklaring) of door de rechter geschieden (art. 6:267 BW). Belangrijk is dat, voor zover nakoming niet blijvend onmogelijk is, verzuim vereist is voordat mag worden ontbonden (art. 6:265 lid 2 BW). Met andere woorden: de schuldeiser moet de schuldenaar eerst in gebreke stellen en de gelegenheid geven alsnog te presteren, tenzij de prestatie onmogelijk is of de debiteur het nakomen definitief weigert. Bij een geldige ontbinding wordt de overeenkomst beëindigd voor de toekomst: de verplichtingen van partijen tot verdere nakoming vervallen. Reeds uitgevoerde prestaties moeten ongedaan worden gemaakt (art. 6:271 BW), bijvoorbeeld geleverde zaken teruggeven en betaalde bedragen restitueren. Ontbinding werkt in principe niet terug tot voor het moment van ontbinding, zodat geen terugwerkende kracht ontstaat zoals bij vernietiging. Ontbinding laat een eventuele schadevergoeding onverlet: ontbinden kan gecombineerd worden met een vordering tot vergoeding van schade door de wanprestatie (art. 6:277 BW bepaalt dat de schuldeiser bij ontbinding recht houdt op vergoeding van eventuele schade die hij lijdt door de tekortkoming).

Opschorting van eigen verplichtingen (art. 6:52/6:262 BW)

Als de wederpartij haar verplichtingen niet nakomt, mag een partij onder bepaalde omstandigheden haar eigen prestatie opschorten. Dit is het wettelijke opschortingsrecht (ook wel enac of exceptio non adimpleti contractus genoemd). Zo bepaalt art. 6:262 BW dat bij wederkerige overeenkomsten een partij haar prestatie mag uitstellen indien de wederpartij tekortschiet in de nakoming van een samenhangende verplichting. Ook art. 6:52 BW geeft een meer algemeen opschortingsrecht als sprake is van voldoende samenhang tussen de verplichting en de tekortkoming van de wederpartij.

Opschorting is bedoeld als drukmiddel: de partij schort bijvoorbeeld betaling op totdat de andere partij de gevraagde prestatie levert. Tijdens opschorting blijft de verplichting bestaan, maar de nakoming wordt opgeschort totdat de wederpartij aan haar kant nakomt of er een oplossing wordt bereikt. Opschorting kan alleen voor zover de tekortkoming van de wederpartij dit rechtvaardigt (proportionaliteit is vereist). Daarnaast kent de wet in specifieke gevallen nog bijzondere opschortingsrechten, zoals het retentierecht (art. 3:290 BW, het recht om een zaak onder zich te houden totdat betaald is).

Beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst

Een samenwerkingsovereenkomst kan op verschillende manieren beëindigd worden. Hier bespreken we de belangrijkste juridische mogelijkheden: opzegging, ontbinding en vernietiging (naast het eenvoudigweg aflopen van een bepaalde contractstermijn of beëindiging met wederzijds goedvinden). Elke wijze van beëindiging kent eigen voorwaarden en gevolgen.

Opzegging (beëindigen met inachtneming van een termijn)

Opzegging is de eenzijdige beëindiging van een overeenkomst zonder dat sprake is van een wanprestatie. Dit is met name relevant bij duurovereenkomsten (overeenkomsten voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met voortdurende/prestatieverplichtingen). In veel commerciële samenwerkingsovereenkomsten spreken partijen zelf een opzeggingsbeding af (bijvoorbeeld een opzegtermijn of opzeggingsgrond). Is zo’n beding aanwezig, dan moet volgens de contractuele afspraken worden opgezegd (tenzij die afspraak onredelijk zou zijn).

Als partijen niets zijn overeengekomen over opzegging, biedt de rechtspraak een kader. Uitgangspunt volgens de Hoge Raad is dat een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar is, ook als dat niet expliciet in het contract staat. Redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) kunnen echter aanvullende eisen stellen aan zo’n opzegging. In de praktijk betekent dit vaak dat een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen en dat in sommige gevallen een zwaarwegende grond voor opzegging vereist is of een schadevergoeding aangeboden moet worden bij opzegging. Bijvoorbeeld kan van een langdurige samenwerking niet zonder meer van de ene op de andere dag afscheid worden genomen; een termijn die rekening houdt met de duur van de relatie en investeringen van de wederpartij is dan billijk.

Bij duurovereenkomsten voor bepaalde tijd geldt doorgaans dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is, tenzij het contract of de wet dat toelaat. Uitzondering kan zich voordoen bij onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW), waarbij de rechter een contract open kan breken, maar de lat daarvoor ligt hoog. Speciale wetten voor bepaalde contractstypen (zoals arbeidsrecht of agentuur, zie verderop) kunnen eveneens dwingende opzeggingsregels bevatten. Samengevat: opzegging is vaak mogelijk, maar gebonden aan redelijke termijnen en motivering afhankelijk van de omstandigheden, zeker in het geval van een overeenkomst voor onbepaalde duur.

Ontbinding wegens wanprestatie van de samenwerkingsovereenkomst

Ontbinding hebben we hierboven al besproken als remedie bij wanprestatie (tekortkoming). Ontbinding leidt tot het beëindigen van de overeenkomst vanwege een toerekenbare tekortkoming van de wederpartij (art. 6:265 BW). In de context van beëindiging betekent dit dat als één partij haar verplichtingen niet nakomt en in verzuim is, de andere partij kan besluiten de samenwerking te beëindigen door de overeenkomst te ontbinden. Ontbinding kan buiten de rechter om gebeuren via een schriftelijke verklaring aan de wederpartij (art. 6:267 BW), mits duidelijk is dat aan de voorwaarden is voldaan.

Vaak zal eerst een ingebrekestelling verstuurd zijn en een redelijke hersteltermijn zijn gegeven, tenzij de prestatie blijvend onmogelijk is (dan kan direct worden ontbonden). Bij ontbinding wegens wanprestatie geldt dat partijen de reeds uitgevoerde prestaties ongedaan moeten maken (art. 6:271 BW) en verder van hun verplichtingen af zijn. Ontbinding werkt niet retroactief tot het begin van de overeenkomst; de werking is ex nunc (vanaf het moment van ontbinden). Eventuele schade door de wanprestatie kan naast ontbinding gevorderd worden (art. 6:277 BW) zoals eerder toegelicht. Ontbinding is dus een belangrijk wettelijk beëindigingsmiddel bij contractbreuk, maar vereist wel dat aan de wettelijke drempels is voldaan (tekortkoming + verzuim tenzij uitzonderingen).

Vernietiging (en nietigheid) van de samenwerkingsovereenkomst

In bepaalde gevallen kan een samenwerkingsovereenkomst beëindigd worden door vernietiging, omdat de overeenkomst bij nader inzien gebrekkig tot stand is gekomen. Vernietiging impliceert dat de overeenkomst met terugwerkende kracht ongeldig wordt; juridisch gezien wordt de situatie hersteld alsof het contract nooit heeft bestaan. Vernietiging vindt plaats door een daartoe strekkende verklaring van de gerechtigde partij (buitengerechtelijk of via de rechter, art. 3:49 BW).

De gronden voor vernietigbaarheid zijn in de wet limitatief opgesomd, voornamelijk de eerder genoemde wilsgebreken: dwaling, bedrog, bedreiging, misbruik van omstandigheden (art. 3:44 en 6:228 BW). Als een van deze gebreken aanwezig is bij de contractsluiting, kan de benadeelde partij de samenwerkingsovereenkomst vernietigen. Ook bijvoorbeeld het contracteren met een handelingsonbekwame (zoals een minderjarige zonder toestemming) maakt een overeenkomst vernietigbaar. Gevolg van een geslaagde vernietiging is dat partijen eventuele prestaties moeten terugdraaien alsof er nooit een overeenkomst was (vergelijkbaar met ontbinding, maar dan retroactief vanaf het begin). Nietigheid is het broertje van vernietiging: bij nietigheid is de overeenkomst vanaf het begin ongeldig zonder dat daarvoor een partij een beroep hoeft te doen. Dit is het geval bij strijd met de wet of openbare orde (art. 3:40 BW) of ontbreken van een essentieel vereiste. Bijvoorbeeld een contract met een illegale inhoud is van rechtswege nietig. In de praktijk wordt vaak eerst een beroep gedaan op vernietigbaarheid (wilsgebrek) als dat mogelijk is, omdat daarmee de overeenkomst ongedaan gemaakt kan worden. Bij zowel vernietiging als nietigheid moeten reeds verrichte prestaties teruggegeven worden (onverschuldigde betaling, art. 6:203 BW). Voor ondernemers is het dus van belang om bij het ontdekken van bijvoorbeeld misleiding of dwaling tijdig actie te ondernemen om de overeenkomst te vernietigen.

Bijzondere samenwerkingsvormen: aanvullende bepalingen

Naast de algemene regels uit het BW zijn er voor bepaalde typen samenwerkingsovereenkomsten specifieke (vaak dwingendrechtelijke) bepalingen die afwijken of aanvullen. Ter illustratie bespreken we kort drie veelvoorkomende commerciële samenwerkingsvormen: agentuur, distributie en franchise.

Agentuurovereenkomst (art. 7:428 e.v. BW)

Een agentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij een handelsagent voor een principaal bemiddelt bij totstandkoming van overeenkomsten tegen beloning, zonder in dienst te zijn (art. 7:428 BW definieert dit). Deze vorm van samenwerking is uitdrukkelijk geregeld in de wet (afdeling 7.7.2 BW, art. 7:428–7:445). Veel van deze bepalingen zijn van dwingend recht – daarvan mag niet ten nadele van de agent worden afgeweken. Belangrijke aandachtspunten bij agentuur zijn met name de regels rond beëindiging van de samenwerking.

Volgens art. 7:437 BW kan een agentuurovereenkomst door ieder der partijen worden opgezegd, met inachtneming van de contractueel overeengekomen opzegtermijn. Is geen termijn afgesproken, dan geldt een wettelijke minimumtermijn (initieel 4 maanden, die oploopt naarmate de duur van de samenwerking langer is). Opzegging moet bovendien tegen het einde van een maand plaatsvinden. Ook kan in geval van een dringende reden (een ernstige omstandigheid) per direct worden opgezegd zonder termijn, mits die reden onverwijld wordt medegedeeld (art. 7:439 BW).

Verder heeft de handelsagent op grond van art. 7:442 BW recht op een klantenvergoeding (goodwillvergoeding) bij einde van het contract, indien hij de principaal nieuwe klanten heeft bezorgd of de omzet bij bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, waardoor de principaal na het einde nog profijt heeft. Deze goodwillvergoeding (een vorm van beëindigingsvergoeding) is maximerend begrensd (meestal maximaal één jaar provisie als uitgangspunt) en kan door de agent worden geclaimd tenzij er sprake is van eigen ontbinding door de agent zonder geldige reden of ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de agent. Samengevat moeten bedrijven die een agent inschakelen rekening houden met verplichte opzegtermijnen en mogelijke vergoeding bij beëindiging.

Distributieovereenkomst

Een distributieovereenkomst (bijvoorbeeld een dealer- of leverancier-afnemer relatie) is niet afzonderlijk gereguleerd in de wet. Het is een zogenoemde onbenoemde overeenkomst, zodat de algemene contractregels van toepassing zijn. Dit betekent dat partijen in het contract zelf veel vrijheid hebben om hun verhouding te regelen (bijv. exclusiviteitsafspraken, afnameverplichtingen, duur en beëindiging). Bij gebrek aan specifieke wettelijke bepalingen leunt men op analogie en algemene beginselen.

Zo wordt een distributierelatie vaak ook beschouwd als een duurovereenkomst, zodat bij opzegging zonder contractuele regeling de reeds genoemde regels van redelijkheid en billijkheid een rol spelen – bijvoorbeeld dat een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen. Anders dan bij agentuur heeft een distributeur geen wettelijk recht op goodwillvergoeding bij beëindiging; eventuele vergoedingen of afkoopregelingen moeten contractueel zijn overeengekomen.

Wel kan een abrupte of onredelijke beëindiging van een distributiecontract door de leverancier onder omstandigheden onrechtmatig zijn of strijd met redelijkheid en billijkheid, waarvoor de distributeur schadevergoeding zou kunnen vorderen (denk aan geïnvesteerde kosten of voorraad). In de praktijk worden distributieovereenkomsten vaak voor bepaalde tijd aangegaan of met expliciete opzeggingsbedingen om onzekerheid te voorkomen. Omdat de wet hier zwijgt, is het voor ondernemers aan te raden duidelijke afspraken te maken over duur, opzegtermijn, eventuele compensaties en concurrentiebedingen in het distributiecontract.

Franchiseovereenkomst (Wet franchise, art. 7:911 e.v. BW)

De franchiseovereenkomst is sinds 1 januari 2021 wettelijk geregeld in Nederland via de Wet franchise (artikelen 7:911 tot en met 7:922 BW). Deze wet is bedoeld om een evenwichtiger relatie tussen franchisegever en franchisenemer te bevorderen en stelt een aantal dwingende regels. De nadruk ligt op vier onderdelen van de franchiserelatie: (1) de precontractuele informatieduty van beide partijen, (2) regels voor tussentijdse wijzigingen van de franchiseformule of overeenkomst, (3) het overleg tussen franchisegever en franchisenemers (bijv. overlegorganen, instemmingsrechten bij belangrijke wijzigingen), en (4) de beëindiging van de franchisesamenwerking.

Concreet schrijft de wet onder meer voor dat een aspirant-franchisenemer ten minste vier weken vóór het sluiten van het contract alle relevante informatie en het ontwerpcontract ontvangt van de franchisegever – in die periode mag de franchisegever het contract niet ten nadele van de franchisenemer wijzigen (art. 7:913 BW). Ook moet de franchisenemer financiële informatie over zijn onderneming verschaffen aan de franchisegever vooraf (wederzijdse informatieplicht).

Verder moet de franchiseovereenkomst verplicht enkele onderwerpen regelen, zoals een bepaling over goodwill: partijen moeten vastleggen of er goodwill is opgebouwd in de franchisenemersvestiging en hoe die bij einde van de samenwerking wordt behandeld. Eveneens zijn er wettelijke grenzen gesteld aan een eventueel non-concurrentiebeding na afloop van de franchise: zo’n beding mag maximaal één jaar duren na einde van het contract, moet geografisch beperkt zijn tot het gebied van de franchise en betrekking hebben op het type goederen of diensten van de franchiseformule (art. 7:920 BW). Bij beëindiging van de franchise geldt daarnaast dat de franchisegever onder omstandigheden verplicht is mee te werken aan overdracht van de franchiseonderneming of inventaris tegen een redelijke vergoeding, als dit in het contract is voorzien.

Ook hier geldt dat, indien het een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft, de algemene leer van opzegging met redelijke termijn van toepassing is (tenzij het contract anders bepaalt binnen de grenzen van de wet). De Wet franchise bevat dus belangrijke randvoorwaarden waar franchisepartners niet van kunnen afwijken, bedoeld om met name de franchisenemer te beschermen. Ondernemers die een franchise aangaan dienen deze wettelijke plichten en rechten goed in acht te nemen bij het opstellen en uitvoeren van hun contract.

Advocatenkantoor gespecialiseerd in samenwerkingsovereenkomsten

Bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten is het cruciaal oog te hebben voor zowel de algemene contractenrechtelijke bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (zoals aanbod/aanvaarding, wilsgebreken, nakoming en wanprestatie) als eventuele bijzondere regels die gelden voor het specifieke type samenwerking. Juristen en ondernemers doen er goed aan om bij het aangaan van een samenwerking duidelijke afspraken te maken (schriftelijk vastleggen), de wettelijke kaders in acht te nemen en bij uitvoering en beëindiging tijdig juridisch advies in te winnen om geschillen of ongeldigheid van het contract te voorkomen. Met inachtneming van bovengenoemde bepalingen kunnen partijen met vertrouwen een samenwerking aangaan en – indien nodig – op correcte wijze beëindigen, zodat ieders rechten en verplichtingen gewaarborgd zijn.

Heeft u een juridische vraag, dan kunnen onze advocaten in Amsterdam u van dienst zijn. Uw belang staat bij ons te allen tijde voorop en we zoeken graag naar praktische oplossingen en snel resultaat. Neem contact op met onze specialist contractenrecht in Amsterdam en ontdek uw mogelijkheden. Wanneer u juridisch advies wilt inwinnen, dan biedt ons kantoor daartoe mogelijkheden. Wij zijn in heel Nederland actief en bieden ook support bij internationale vraagstukken. We hebben een sterk team van advocaten met als specialisatie contractenrecht. Onze advocaat commercial law Remko Roosjen geeft leiding aan dit team. Bent u op zoek naar andere praktijkgebieden, dan kunnen onze advocaten in Amsterdam u mogelijk ook ondersteunen of aan een geschikte partner doorverwijzen.

+31 (0)20 – 210 31 38
mail@maakadvocaten.nl

De informatie op deze pagina vormt geen juridisch advies. Er wordt geen aansprakelijkheid geaccepteerd.
Voor advies, neem contact op met ons kantoor.

NIEUWS & ARTIKELEN